door de marinesluizen naar buiten moest. De koop- vaardijsluizen werden pas in de zomer van 1825 in gebruik genomen, maar iedereen, zeker de koning, ging er vanuit dat het kanaal met de vaart van de Bellona geopend was. De zeeschepen hoefden niet langer de ondiepten van Zuiderzee en IJ te trotse ren: ze konden nu over een groot, diep kanaal naar Amsterdam. Overheid en hoogheemraadschap Geografisch gebeurde er al veel in Waterland, ook bestuurlijk kwam in het eerste deel van de 19e eeuw een ingrijpend proces van verandering op gang. De Bataafse-Franse tijd (1795-1813) had een einde gemaakt aan het oude regime. De oude situatie werd niet hersteld toen het Koninkrijk der Nederlanden werd ingericht in 1813/14. Er was onomkeerbaar een tijd aangebroken van 'missiven' en 'inspecties' van hogerhand. Dijkbeheer was niet langer een onderonsje van plaatselijke heren. Er was voor 1795 natuurlijk wel enige zeggen schap van het vroegere gewest over het dijkbeheer geweest, maar dat leek niet op de permanente bemoeienis van een centraal bewind, dat nu zijn intrede deed. De opeenvolgende regeringen wilden van alles weten. Er kwamen vragen binnen bij het hoogheemraadschap over de lengte en zwaarte van de dijken, over de landoppervlakte binnen de ring, over de afwatering, over de inkomsten en de wijze van bestuur. Er doken inspecteurs op bij de jaarlijkse schouw. De waterstaatkundig ingenieur Adrianus Franciscus Goudriaan (1768-1829) kwam in 1797 de dijk opmeten en beschrijven, met zijn assistent C. de Haas.14 Dat was nodig voor de tien jaarlijkse waterpassing, die nu gebeurde op last van de commissie die over zeedijken en zeeweringen in Holland ging. De vorige meting was nog onder verantwoordelijkheid van Waterland uitgevoerd. Alle vragen beantwoordde het hoogheemraadschap trouw, ook als ze ten tweede male werden gesteld door een nieuw regime. In Den Haag werd zo een flinke voorraad kennis opgebouwd omtrent de nationale waterstaat. Tijdens de Bataafse Republiek waren dijken, wegen en wateren een taak van Binnenlandse Zaken (inwendige politie) geworden. Toen het Koninkrijk der Nederlanden werd uitgeroepen, was er eerst nog een apart ministerie voor opgericht, maar in 1820 werd Waterstaat weer ingedeeld bij Binnenlandse Zaken. Koning Willem I hield er persoonlijk het oppertoezicht over. De koning liet zich adviseren door twee inspecteurs-generaal tegelijk: Jan Blanken, de ontwerper van het Noordhollandsch kanaal, en A.F. Goudriaan. Zij waren beiden in 1808 benoemd. Helaas raakten zij in een verbeten rivaliteit met elkaar verwikkeld. In het begin van de jaren 1820 leek Blanken het pleit in zijn voordeel beslecht te hebben. Goudriaan was tot een ambtenarenbaan op het ministerie veroordeeld terwijl Blanken zijn meesterstuk, het Noordhollandsch kanaal, aanlegde. Blanken en Goudriaan vormden de top van Waterstaat. Zij hadden de leiding over een corps ingenieurs en aspiranten, die in de verschillende provincies gedetacheerd werden. Hun inspecteurs hielden toezicht op de nationale waterstaatswer ken maar bemoeiden zich ook met de plaatse lijke waterschappen. In Holland traden zij op in opdracht van Jan Blanken. Gouverneur Van Tets van Goudriaan hield namens de koning toezicht op alles wat op waterstaatsgebied gebeurde, zowel op de mannen van Waterstaat als op het Hoogheemraadschap Waterland. Zo kon het dat zowel de gouverneur als Jan Blanken met het hoogheemraadschap besprekingen voerden over de beschulping (verharding met schelpen) van de dijk tussen Buiksloot en Zaandam.15 Dijkgraaf Simon de Vries In 1822 overleed de oude dijkgraaf Adolph Thierens. De keuze van een nieuwe dijkgraaf was een moment waarop de politieke verandering in zijn volle omvang gevoeld werd. Meer dan bij de benoeming van hoogheemraden, die nu door Gedeputeerde Staten uit een voordracht van drie A.E Goudriaan. Olieverfschilderij door I. Schouman. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam. 20 Watersnood in Waterland

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2010 | | pagina 21