Voor de storm Het doek is opgegaan, het toneel is belicht. Nu is het moment gekomen om enkele 'acteurs' voor te stellen, die in dit verhaal over de watersnood van 1825 een hoofdrol hebben gespeeld. Het zijn drie personen, twee bouwwerken en één hoogheemraadschap De personen zijn: Jan Blanken Jzn. (1755- 1838), sinds 1808 inspecteur-generaal van de dienst Waterstaat, de voorloper van Rijkswaterstaat. Hij was een bekwaam waterstaatkundig ingenieur die verschillende uitvindingen op zijn naam had. Hij stond bekend als een energiek man, maar ijdel en niet altijd makkelijk in de omgang. Vervolgens Arnold Willem Nicolaas van Tets van Goudriaan (1771-1837), sinds 1814 gouverneur (Commissaris van de Koning) in het noorden van de provincie Holland. Hij stond bekend om zijn welbespraakt heid en diplomatieke gaven. Die had hij ook nodig als hij op waterstaatkundig gebied tussen de verschillende partijen door moest laveren. Ten derde Simon de Vries (1782-1860), notaris en wethouder van Purmerend, sinds 1823 officieel dijkgraaf van Waterland. Een rijzende ster binnen de stand der notabelen in Noord-Holland. In december 1824 wachtte hij op beëdiging als dijk graaf van de Wijde Wormer. Misschien een tikje té eigengereid. Dan zijn er belangrijke rollen voor twee bouwwerken weggelegd, te weten de stenen beer bij Durgerdam, onderdeel van een krans van verdedigingswerken rond Amsterdam, en het Noordhollandsch Kanaal, dat hier geen verdere uitleg behoeft. Twee projecten van de lande lijke overheid waarover het hoogheemraadschap Waterland alleen in de marge zijn stem kon doen horen. Als laatste het hoogheemraadschap Waterland zelf: was dat wel voldoende berekend op zijn taak, was het voorbereid op hoge zeeën? De dijk en de dreigende zee De voortdurende bodemdaling gecombineerd met zeespiegelstijging betekende dat er steeds hogere eisen werden gesteld aan de dijken. Jaar na jaar zien we hoe in de rekeningen van het hoogheem raadschap hoge kostenposten werden opgevoerd voor het aanbrengen van klei en puin om het dijk- lichaam te verzwaren en verhogen. Aan de voet werden rietlanden gecultiveerd of, bij een kale dijk, stenen glooiingen aangebracht. Het hoogheemraadschap had een regle ment, dat ieders taak bij hoog water nauwkeu rig omschreef. Nu zouden we spreken van een rampenplan. De regels werden strikt gehandhaafd. In november 1801 bijvoorbeeld was er een zware storm met hoog water geweest. De dijkdorpen hadden toen om onduidelijke redenen verzuimd aan hun landdorpen de waterstanden door te geven, "noch aan de municipaliteit (term voor gemeentebestuur in de Franse tijd), noch aan de heemraad".5 Dit had tot gevolg dat de manschap pen uit de binnendorpen niet - zoals het reglement vereiste - naar de dijk waren gestuurd. Het liep die keer gelukkig goed af, maar het dijkcollege zond direct het reglement nog eens rond aan alle dorpen. Het bond ze daarbij op het hart de regels altijd stipt op te volgen: "...dus informeren wij dat de municipaliteiten der IJdorpen verplicht zijn, wanneer het water stijgt tot het heemraadspeil, oftewel 62 duimen aan de paal (1,6 m AP), de heemraad van hun banne daarvan ten spoedigst op de hoogte te stellen. Zodra het water tot 77 duim (2,0 m AP) is geklommen, zijn de municipalitei ten der IJdorpen verplicht dat aan de municipalitei ten van de binnendorpen door te geven, zodat die het vastgestelde aantal manschappen ten spoedig ste naar de bedreigde plaatsen aan de dijk kunnen sturen" schreven zij. Was het heemraadspeil bereikt, dan dienden de hoogheemraden zich naar de dijk te begeven, ieder naar zijn eigen post. De dijkgraaf en secretaris moesten daar zijn, waar de dreiging het grootst was. Deze regels waren opgesteld naar een richtlijn van de Gecommitteerde Raden, na de watersnood k jk A.W.N. van Tets van Goudriaan. Olieverfschilderij door C. Kruseman. Collectie I.C.N., Rijswijk/Amsterdam. Foto C. de Gooijer, De Rijp. Watersnood in Waterland 11

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2010 | | pagina 12