>YONK IKKENDAM
begin van de 19e eeuw. Men had er toen zijn eigen
verklaring voor. Die wordt treffend beschreven in
een verweer van dijkgraaf en hoogheemraden van
Waterland tegen een harde beschuldiging van een
aantal ingelanden. Op 25 september 1808 hadden
die een klacht ingediend bij koning Lodewijk
Napoleon tegen het dijkcollege. Dat zou laks zijn in
het bemalen, de molens stonden veel te vaak stil,
terwijl zij, de klagers, er toch dik voor betaalden.
Met een veelheid aan argumenten weersprak het
dijkcollege deze aantijgingen.3
In de loop van het verweerschrift gaf het colle
ge zijn visie op de achtergrond van het afwaterings
probleem. Dijkgraaf en hoogheemraden bleken
historisch goed onderlegd. Vroeger, zo begon
hun verhaal, was het gebied slechts voorzien van
een lage kade, waarvan nu nog stukken bewaard
zijn in de Kloosterdijk langs het Stinkevuil buiten
Monnickendam; die dijk keerde ooit het buiten
water. Eb en vloed drongen toen nog diep het
land in via grote open zeegaten, langs Purmerend
en Alkmaar tot de Zijpe aan toe. In 1402, naar
sommigen zeggen in 1403, legde hertog Aelbrecht
van Beieren, die toen graaf van Holland was, een
dam tussen Monnickendam en Katwoude, die de
Nieuwe Dam werd genoemd. Het gevolg van die
afdamming was dat de Zuiderzee aanmerkelijk
minder water kon bergen, waardoor de zeespiegel
steeg. Zo verklaarden dijkgraaf en hoogheemraden
tenminste een deel van het probleem. Maar ook de
bodemdaling was ze niet ontgaan.
In het vervolg van hun betoog vermelden ze
9
De watermolens bij de Poel bezuiden Monnickendam (noorden links). Detail uit de kaart van Waterland door M. en L. den Berger,
1760. Provinciale Atlas Noord-Holland, Haarlem, kaartencollectie, nrs. 0597-0600.
Watersnood in Waterland