Waarom kon de figuur van Leeghwater derge
lijke mythische proporties aannemen? De Roever
wees allereerst op de fascinatie die er van de naam
'Leeghwater' uitging. En ja, de geschiedschrijvers
hadden nu eenmaal behoefte aan een 'grote naam'
om de historie van het tijdvak van de belangrijke
droogmakerijen als de Beemster en de Schermer
aan op te hangen. Als vanzelf kwam men dan bij
Leeghwater terecht. Hij was immers de enige uit
het legertje van 17e-eeuwse molenbouwers en
andere poldervaklieden die iets in druk had nage
laten in de vorm van het Haarlemmermeerboek
en de Kleyne Chronyke, een boekje met verhalen
over de opkomst en ontwikkeling van de dorpen
Graft en De Rijp. Kaptein merkte in aanvulling op
De Roever op dat de mythevorming niet toevallig
op gang kwam in de tijd dat er opnieuw serieus
over de droogmaking van het Haarlemmermeer
werd nagedacht. Leeghwaters bedijkingsplan uit
1641 werd daardoor weer actueel en Van Hasselt
verzorgde in 1838 een nieuwe 13e uitgave.
Hier komt de leesbaarheid van Leeghwaters
boekjes bij. Hij schreef geen droge technische
verhandelingen, maar lardeerde zijn relaas met tal
van wetenswaardigheden, anekdotes, motto's en
versjes en liet ook niet na op zijn eigen verdiensten
te wijzen. Leeghwater mikte op een groot publiek
en wist dat prima te bereiken getuige de vele
herdrukken van zowel het Haarlemmermeerboek
als de Kleyne Chronycke. Ten slotte is er het
geslaagde en overbekende portret gegraveerd door
Savrij naar een tekening door T. Keiser. Leeghwater
heeft een gezicht.
"Ingenieur ende Molen-maecker vande Rijp
in Noort-Hollandt"1
Zo stelde Leeghwater zichzelf voor op het voor
blad van het Haarlemmermeerboek. De titel
'ingenieur' doet vermoeden dat we met een gestu
deerd persoon te maken hebben. Dat is niet zo.
Leeghwater werd in 1575 in De Rijp geboren als
zoon van een kundig timmerman. Zijn vader leidde
hem in dat vak op. De vele andere vaardigheden
waarop Leeghwater zich beroemde, van de archi
tectuur tot het gieten van carillons en de landme-
terij, heeft hij zich ongetwijfeld ook in de praktijk
eigen gemaakt. In 1605, Leeghwater was toen 30
jaar, wist hij voor het eerst de aandacht van een
breder publiek op zich te vestigen met zijn "water-
conste". Waarschijnlijk ging het om een primitieve
waterklok bestaande uit een verzwaarde tobbe of
vat. Samen met twee andere Rijpers demonstreerde
Leeghwater deze vinding voor de prinsen Maurits
en Frederik Hendrik in een sloot in de buurt van
Den Haag. Hetzelfde jaar verleenden de Staten-
Generaal een octrooi aan het drietal Rijpers. Een
jaar later herhaalden ze de vertoning tijdens de
kermis in Amsterdam. Ze maakten er nu een prach
tige show van, Leeghwater at onder water een
stel peren, schreef een stukje op een vel papier
enzovoort.
Onder het verbaasde Amsterdamse publiek
bevond zich de gefortuneerde koopman Dirck van
Os. Deze zette in 1607 de eerste stappen tot de
droogmaking van de Beemster. Leeghwater was er
als de kippen bij. Hij had ervaring met de bouw
van molens en beroemde zich erop belangrijke
verbeteringen aan de oliemolen te hebben aange
bracht. Zijn voorstel voor de watermolens die het
meer moesten leegmalen haalde het niet, maar
wel kreeg hij een plek in de kleine technische staf.
Leeghwater was speciaal belast met het toezicht
op de molenbouw. Hij werkte bij elkaar 278 dagen
a 2Vi gulden per dag aan het in de loop van 1612
voltooide project. Leeghwater voldeed goed in de
genoemde functie getuige het feit dat hij in 1611
een gratificatie kreeg van 180 gulden, ruim een half
jaarsalaris van een gewone arbeider.
Na de Beemster werkte Leeghwater mee
aan de droogmaking van vrijwel alle andere
grote meren als de Purmer, Wijde Wormer,
Heerhugowaard, Schermer en Starnmeer. Zijn rol
was steeds ongeveer hetzelfde. Hij was opzichter
bij de molenbouw, was soms betrokken bij het
opstellen van het bestek en leverde in de Purmer
zelf een molen. De werkelijke leiding had hij nooit.
Net als in de Beemster hielden de initiatiefnemers
of bedijkers zelf de touwtjes stevig in handen.
Alleen in de Starnmeer - een project van de regen
ten van zijn geboortedorp De Rijp - speelde hij een
grotere rol. Leeghwater stelde daar een begroting
voor de hele onderneming op. Dit alles neemt niet
weg dat hij een gewaardeerde specialist was getui
ge zijn daggeld van 3 a 3% gulden. Dat was gelijk
of zelfs wat meer dan de betrokken landmeters
ontvingen. Het ligt in de lijn van de verwachtingen
dat Leeghwater ook betrokken was bij kleinere
landaanwinningen uit deze periode. Duidelijkheid
bestaat daar echter - op de Bijlmermeer na -
momenteel niet over. De Bijlmer werd tussen 1624
en 1626 bedijkt en met zes molens leeggemalen.
Leeghwater leverde er daar één van en vervulde
weer een opzichtersfunctie.2
Steeds werd Leeghwater op dagbasis ingehuurd
en hij moest dus voortdurend uitkijken naar andere
opdrachten, ook buiten Holland en zelfs buiten de
Nederlanden. Bekend is zijn werk in Sleeswijk. Hij
arbeidde daar in 1626 aan de droogmaking van twee
meertjes en was in 1634 betrokken bij de bedijking
van de Dagebüllerbocht. Het betrof steeds projecten
van Hollandse ondernemers en dat verklaart meteen
1 Behalve waar anders aangegeven is deze paragraaf gebaseerd
op De Roever 1944. 2 Van Dijk, 1992, pp. 70-75.
8
Leeghwater en het Haarlemmermeer