van De Rijp open te zetten en het water door de
haven de polder in te laten stromen. Vervolgens
moest de haven worden uitgediept door de bodem
met stokken en beugels om te roeren. Nadat de
Beemster bedijkt is en de watermolens helder
water uit de Beemster hebben gemalen, zijn deze
gebreken niet meer opgetreden. Nu de haven van
De Rijp eenmaal is uitgediept, vervuilt hij zelden of
nooit, en het water is altijd helder.
104. Men mag naar mijn oordeel en mening wel
stellen dat de bewoners van Haarlem en Leiden
zeer tevreden zouden moeten zijn met het bedijken
van het Haarlemmermeer. Ze hebben geen reden
om zulke klachten en twijfels naar voren te bren
gen omdat de bedijking vooral verbeteringen zal
opleveren. Ze zullen niet in het minst schade lijden,
maar juist veel voordeel ondervinden zoals ik hier
na met argumenten zal aantonen.
105. De doorvaart van Haarlem zal in ieder opzicht
beter en geschikter zijn dan nu. Het gebeurt nu
dikwijls dat schepen, die met kostbare koopmans
goederen zijn geladen, met een zware zuiderstorm
op het Meer bij de ton aankomen. Ze zijn dan
genoodzaakt daar te blijven liggen uit angst grote
schade op te lopen. Ook bij een noordenwind in
de Kaag kunnen deze schepen niet doorvaren met
hun koopwaar, omdat ze geen gebruik kunnen
maken van het water in het Meer. De koopman
lijdt op deze manier dikwijls grote schade, en loopt
bovendien het gevaar zijn schip te verliezen. Het
bedijken van het Meer zal voor hem grote verande
ringen en verbeteringen betekenen.
106. Als er een doelmatige brede en diepe ring-
sloot of vaart wordt aangelegd van 16 of 20 roeden
breed, of zo breed als men dan op juiste wijze zal
bepalen, dan kan er altijd met zijwind gezeild en
gelaveerd worden door de meeste schepen. Het zal
zelden voorkomen dat er niet gevaren kan worden,
aangenomen dat er ook een geschikte trekweg
wordt aangelegd om de schepen met gemak en
gerief met paarden tegen de wind in voort te
trekken. De kooplieden zullen nooit meer tekort
komen of verlies lijden op hun koopwaar. De trek
weg en de vaart moeten tot aan Leiden worden
aangelegd, en ook vanaf de Zijlpoort tot aan de
Kaag of de Nieuwe Vaart, zoals men dan het beste
zal vinden.1
Watergebrek en contradeuren1
In de alinea's 109 - 111 gaat Leeghwater in
op een mogelijk gebrek aan zoet water na
de droogmaking van het Haarlemmermeer.
Ervaringen in het Noorderkwartier hadden al
uitgewezen dat die vrees absoluut niet denk
beeldig was. Tijdens drogere perioden tapten de
polders water uit de boezemsystemen af om de
landerijen te bevloeien en het vee te drenken.
Deze voorraad water was echter zeer snel uitge
put omdat de boezems door de landaanwinning
drastisch waren verkleind (zie tevens hierna de
alinea's 136 tot en met 143). Ook de scheep
vaart door de boezemkanalen raakte door de
lage waterstand in moeilijkheden. Er restte in
een dergelijke situatie niets anders dan brak
water uit het IJ in te laten. Dat leidde echter tot
klachten van boeren over bruine plekken in het
gras, een lagere melkgift en "weeck lyvich ende
ontierich" vee.2
Als oplossing beveelt Leeghwater contra- of
ebdeuren aan in de uitwaterende sluizen zoals
in het Noorderkwartier. Deze sluizen waren
uitsluitend op spuien ingericht. Wanneer bij eb
het peil in de boezem hoger was dan op zee,
drukte het water de deuren open en stroomde
het naar buiten. Door het plaatsen van naar
binnen gerichte contradeuren kon het in de
boezem aanwezige zoete water worden vastge
houden. De plaatsing van dergelijke deuren was
echter lang niet zo simpel als door Leeghwater
voorgesteld omdat er tegengestelde belan
gen in het geding waren. De oude, door lage,
zakkende kaden omringde veenpolders in het
Noorderkwartier wilden niets van ebdeuren
weten uit angst voor hogere waterstanden. Ook
de dorpen en steden waarin de uitwaterende
sluizen lagen -Zaandam, Monnickendam en
Edam- waren tegen omdat de ebdeuren de stro
ming zouden verminderen en dus allicht meer
modder in de havens betekenden. Het boezem-
beherende waterschap, het Hoogheemraadschap
van de Uitwaterende Sluizen, slaagde er zodoen
de pas halverwege de 19e eeuw in de laatste
sluis van ebdeuren te voorzien.
1 Hier wordt de situatie wellicht al te rooskleuring voorgesteld.
Om te beginnen kon de scheepvaart na de bedijking niet meer
recht oversteken, maar moest altijd rond de droogmakerij
varen door de ringvaart. Ook waren er aan het slepen van de
schuiten met paarden extra kosten verbonden. De mogelijke
verslechtering van bestaande waterverbindingen leidde bij
vrijwel alle droogmakerijen in de regio benoorden het IJ tot
conflicten en extra eisen aan de bedijkers (Aten 1995, pp.
69-117).
1 Dit kader is gebaseerd op Aten 2007, p. 58.
2 Geciteerd bij Aten 1995, p. 133.
74
Leeghwater en het Haarlemmermeer