lllimii II HI
Het volgende is ook van belang om te noteren.
78. In de eerste fase van het bedijken van de
Beemster werkte ik als ingenieur en opzichter bij
het plaatsen en stellen van de watermolens, en
bij de uitvoering daarvan.1 Zo komt het dat ik op
verzoek van Dirck van Os en de hoofdingelanden
voortdurend aantekening hield van de peilingen
die ik regelmatig uitvoerde. Daarbij constateerde
ik dat de Beemster molens met goede wind in
een etmaal een duim water op de hele Beemster
konden uitmalen, soms zelfs wel anderhalve duim,
met één molengang op 550 of 650 Rijnlandse
morgen.2 Zo heeft men de Beemster in twee jaar
drooggemaakt, de doorbraak niet meegerekend. In
het derde jaar van de bemaling werd er verkaveld,
waarbij ieder zijn land door middel van een bepaal
de loting heeft verkregen.
79. Ik heb tijdens het bedijken van de Beemster
en ook daarna kunnen vaststellen dat de bodem in
geen enkel opzicht lek was, zodat het water nooit
is gestegen wanneer het niet regende.3
80. Hier volgen nog enkele berekeningen van het
aantal tonnen water die een geschikte, grote acht
kantige watermolen in een etmaal kan uitmalen. In
mijn jeugd, in de tijd van mijn vader zaliger Adriaen
A L^iuniKimi#- |8
m J J jf t t V
Tekening van een watermolen in de Beemster door Leeghwater, 1632. Volgens de opdracht offreerde hij de tekening aan dijkgraaf
Dirck van Os junior. Waterlands Archief, Purmerend.
1 Zie over Leeghwaters werk in de Beemster de bijdrage van
D. Aten.
2 Van Zwet herleidde dit op een capaciteit van 67 m3 per
molen, een waarde die overeenkomt met recentere en meer
betrouwbare metingen (Van Zwet 2004 '52 watermolens', pp.
75-76, zie ook Schultz 1992, pp. 206-208).
3 Bedoeld wordt dat men in de Beemster geen last had van
kwelwater dat uit de bodem omhoog kwam.
68
Leeghwater en het Haarlemmermeer