7. Nog niet zo lang geleden, in oktober van datzelf de jaar, was ik in Haarlem waar ik met verschil lende inwoners veel gesprekken heb gevoerd over de inhoud van mijn Haar lemmer meerhoek en het bedijken van het Meer. Ik heb daar ook een oude vrouw bezocht, Angenietjen Jacobs geheten, die in de Kleine Houtstraat woont. Zij vertelde me dat haar vader indertijd een stuk land had bij Hillegom, tegenover de Vennep. Voor dat land, aan de oever van het Meer, lagen nog twee grote stukken land die beide tijdens haar vaders leven geheel zijn weggespoeld. A Waterwolf: de groei van het Haarlemmermeer1 Leeghwater begint het Haarlemmermeerhoek met een uiteenzetting over hoe dit meer als een waterwolf grote brokken land en zelfs hele dorpen verslond. Hij doet dat aan de hand van vele verklaringen van ooggetuigen. Het grote Haarlemmermeer was het resultaat van het samensmelten van drie kleinere meren, van zuid naar noord het Leidsemeer, Oude Haarlemmermeer en Spieringmeer. Zowel door de werking van water en wind als de turfwin- ning groeiden de meren gestaag. Turf werd gewonnen door enkele lagen veen af te steken. Na 1530 kwam het slagturven of de natte turf- winning op gang waarbij de veenlaag met een baggerbeugel onder het grondwater tot op het zand of de klei wordt afgegraven. De op deze manier gevormde waterpartijen, de dobben of zwetten, werden slechts door smalle stroken land of ribben van elkaar gescheiden. De struc tuur van de oever ging zo totaal verloren. Rond 1477 werd de laatste strook land tussen Hillegom, Vennep en Ruigehoek weggeslagen waardoor het Leidse en Oude Haarlemmermeer samensmolten. De in de alinea's 3, 8 en 14 opge tekende herinneringen hebben dus waarschijn lijk op de situatie van vóór 1477 betrekking. Uiteindelijk bleef van Vennep alleen het eilandje Beinsdorp over. In de jaren 1506-1508 werd ook de landengte tussen het Spieringmeer en Oude Haarlemmermeer vernield waarmee het grote Haarlemmermeer gestalte kreeg. Toen ging ook de oude Heerweg tussen Haarlem en Amsterdam over Sloten verloren, die in alinea 14 (en moge lijk ook 13) wordt genoemd. Door de heersende westenwind hadden vooral de oostelijke en noordoostelijke oevers veel te lijden van het water. Het ongeveer 6 km ten zuidwesten van Sloten gelegen dorp Nieuwerkerk verdween in de tweede helft van de 15e eeuw in het Haarlemmermeer. De kerk werd in 1467 naar het noordoosten verplaatst. In 1502 resteerden van het eerste dorp slechts twee huizen. Het tweede Nieuwerkerk was echter ook niet veilig. In 1632 telde het naast de kerk 28 huizen en besloeg het 174 ha. In 1687 was er nog maar 48 ha en één huis met vijf inwoners van over. De derde locatie van het dorp lag bij het gemaal Lijnden en heette Nieuwerkerk aan de Drecht. Rond 1850 telde het enkele huizen. In de alinea's 10 en 12 noemt Leeghwater nog een ander weggespoeld dorp, Rijk of Rietwijk. Dit lag ongeveer 3 km ten zuidwesten van Sloten. Reeds in 1445 kreeg het dorp vrijstelling van de omslag van het Hoogheemraadschap van Rijnland voor 200 morgen weggeslagen land. Rijk werd rond 1600 opgegeven. Na de droog making van het Haarlemmermeer halverwege de 19e eeuw werden de fundamenten van de kerktoren in de meerboden! teruggevonden. 51 Lutke- 1506-1508 Oude Haarle /r circa 1477 mdo'p ZU'il Vennep of h Ruige Hoek uuae wetering I Water circa 1250; oeverlijn op basis van projectie Uitbreiding tussen 1250 en 1544; oeverlijn op basis van teksten Uitbreiding tussen 1544 en 1740; oeverlijn op basis van kaarten en teksten Uitbreiding tussen 1740 en de droogmaking in oeverlijn topografisch exact Open water Bebouwde kom t Doorbraak I I Ringdijk 1 Dit kader is gebaseerd op Van der Aa dl. 8, p. 141; De Bont 2008, pp. 431-440, 451-454; Kort 1997, p. 6; Van Dam 1998, pp. 63-64, 68-69, 71, 97; Staring 1856, p. 23; Van Tielhof, Van Dam 2006, pp. 71-75, 103, 122-124, 164-166. Reconstmctiekaart van de ontwikkeling van het Haarlemmermeer. Overgenomen uit Van Tielhof en Van Dam, Waterstaat in stedenland (2006). Leeghwater en het Haarlemmermeer

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2009 | | pagina 52