van 75.000 gulden, dat wil zeggen 25 gulden per
morgen. Leeghwater stelde in zijn raming voor de
Haarlemmermeer dat "de kosten van de binnen
werken, zoals de wegen en sloten, molentochten
en vaarten, kolken en kolkdijken en andere zaken,
worden doorgaans op een derde van de van de
kosten van de buitenwerken geraamd" (alinea 125).
Hij ging er dus vanuit voor deze post een derde
kwijt te zijn van het totaal van de uitgaven voor
oud land, ringdijk met ringvaart en molens. Deze
aanname was redelijk in lijn met eerdere, in andere
grote polders verkregen resultaten.1 De 778.000
gulden voor aanleg van sloten, wegen en bruggen
kwam neer op 39 gulden per morgen of 22 procent
van de totale uitgaaf.
Naast bovengenoemde uitgaven voerde
Leeghwater nog bijna 500.000 gulden op aan ande
re kosten, 14 procent van het totaal, verspreid over
zeven posten (alinea's 127-133). Veel achtergrond
informatie verstrekt hij echter niet meer en de door
hem opgegeven kostenramingen lijken over het
algemeen aan de optimistische kant. Onder artikel
126 komt hij zijn eerder gedane toezegging na om
ter wille van een goede uitwatering in de omgeving
van het Huis ter Hart nog wat sluizen te bouwen.
In een verzamelpost van 102.000 gulden neemt
hij echter ook nog diverse andere uitwaterings- en
schutsluizen mee, zodat het allemaal niet veel om
het lijf heeft. Geld voor de aanleg van een voor
boezem bij het Huis ter Hart reserveert hij onder
alinea 134. Maar ook nu weer verschaft hij geen
enkel detail over de door hem voorziene aanpak.
Duidelijk is echter dat hij de hand behoorlijk op
de knip houdt. Voor 100.000 gulden dacht hij niet
alleen een dijk rondom de kolk te kunnen aanleg
gen en de nieuwe boezem van grote schutsluizen
op het IJ te voorzien, maar meende hij ook nog
genoeg geld over te hebben voor de ontbrekende
stukken trekvaart met trekweg tussen Leiden en
Haarlem. Hier liet Leeghwater zich goed kennen.
Hij wist dat hij niet zonder deze extra maatrege
len voor de dag kon komen, maar in zijn kosten
raming nam hij er een loopje mee. Het onder
deze uitgavenpost getaxeerde bedrag is volstrekt
ongeloofwaardig.
Van de overige door hem gereserveerde bedra
gen valt op dat hij wel de aan allerlei polderbe
stuurders, ingehuurde specialisten en polderper-
soneel uit te betalen tractementen in zijn raming
meeneemt (alinea 129), maar de waarschijnlijk
belangrijkste uitgaaf onder deze post, het loon
van 160 molenaars, weglaat. Gaan we uit van een
vierjarige bedijkingsperiode, waarin de molens na
ongeveer anderhalf jaar operationeel worden, dan
komt dit, bij een tractement van 100 gulden per
molenaar per jaar, neer op een omissie van onge
veer 40.000 gulden.
Naast zijn vele andere bezwaren viel De
Roever Leeghwater ook nog aan op het ontbreken
van een substantiële post "onvoorzien". Leeghwater
besefte echter wel degelijk dat het verstandig is
een dergelijke post in een begroting van een groot
infrastructureel project op te nemen. In artikel 131
geeft hij aan op welk gebied kostenoverschrijdin-
gen te verwachten zijn. Geld trekt hij er echter niet
voor uit. Dat doet hij wel in alinea 132, waar hij
ons meedeelt in te zien dat er nog allerlei aanvul
lende maatregelen genomen zullen moeten worden.
Hij reserveert daarom 70.000 gulden "voor verga
deringen met de grote steden, en met de heren van
Rijnland en de boeren uit de omliggende dorpen,
om zo gezamenlijk op een goede manier tot over
eenstemming te komen". Het genoemde bedrag om
hen tegen de negatieve gevolgen van de bedijking
te beschermen of in geld te compenseren, is echter
volstrekt ontoereikend. Die dekten misschien wel
de aanloopkosten, nodig om genoemde partijen
achter zijn plan te krijgen, al of niet vergezeld van
wat smeergeld. Voor nieuwe uitwateringen, molens,
dijken en kades was zeker een veelvoud van dit
bedrag nodig.
Conclusie
Overzien we nu het totale plaatje, dan worden we
bevestigd in ons al eerder uitgesproken oordeel.
Het lijdt geen twijfel dat we in de persoon van
Leeghwater met een bekwaam vakman te maken
hebben, die puttend uit een ruime ervaring met
een technisch verantwoorde aanzet voor de droog
making van de Haarlemmermeer komt. Feilloos is
hij niet, dat blijkt wel uit zijn ondoordachte accep
tatie van het in 1630 nog nauwelijks in de prak
tijk beproefde concept van een molen met twee
schepraderen. Dat doet afbreuk aan het beeld van
de met kop en schouders boven zijn tijdgenoten
uittorenende waterbouwkundige. Als primus inter
pares kan hij echter gerust in onze herinnering
blijven hangen. Als een bijzonder mens ook. Want
wie van zijn vakbroeders was in staat om naast
de uitoefening van zijn vak ook zo aan de weg te
timmeren? Welke ambachtsman van eenvoudige
komaf mocht al op jonge leeftijd zijn kunsten aan
de hoogste gezagsdrager van het land vertonen,
werd jaren later door prins Frederik Hendrk opge
roepen als waterbouwkundig expert en zocht tegen
het einde van zijn carrière de publiciteit, met een
beladen onderwerp en op het hoogste niveau?
Dat neemt niet weg dat Leeghwaters poli
tieke sensitiviteit te wensen overliet. Hij wilde zijn
Haarlemmermeerplan te graag aan de man brengen
en dacht zijn kansen te vergroten door het simpel
te houden. Van de bezwaren die tegen een derge
lijk project binnen de stadsbesturen van de belang
hebbende steden Leiden en Haarlem bestonden,
moet hij geweten hebben. Zonder medewerking uit
39
1 Van Zwet 2009, p. 250.
Leeghwater en het Haarlemmermeer