karakteriseert hij als kort, zakelijk en afdoend.1 Het
lijkt allemaal meer te zeggen over de persoon van
de recensent dan over de gerecenseerde. Eén ding
is echter duidelijk, Leeghwaters reputatie bleef ook
in de 19e eeuw recht overeind.
De eerst door Visser en daarna door De Roever
in de veertiger jaren van de vorige eeuw inge
zette aanval kwam dan ook als een donderslag bij
heldere hemel. Met een satanisch genoegen haalde
vooral de Amsterdamse stadsarchivaris de nu al
drie eeuwen bejubelde waterstaatkundige van zijn
sokkel. De Roever ontkent niet dat Leeghwater
bij vrijwel alle grote Hollandse droogmakerijen
betrokken was. Hij laat echter niets na om diens
rol te kleineren en zijn expertise in twijfel te trek
ken. Na Leeghwater van de ene na de andere
blunder in de Noord-Hollandse droogmakerijen
te hebben beticht, doet De Roever als hij aan
de Haarlemermeer toekomt er nog een schepje
bovenop. Op alle slakken wordt zout gelegd, niets
kan de ingenieur uit De Rijp nog goeddoen. Het
achterwege laten van ook maar enige maatregel
ter compensatie van de forse krimp van Rijnlands
waterbergingscapaciteit bestempelt De Roever als
een doodzonde. "De facto was zijn project onuit
voerbaar. Alleen al het feit dat hij de droogma
king klaar wil spelen zonder strijkmolens op de
voorboezem, ja eigenlijk zonder enige verbetering
van Rijnland's afwatering - terwijl toch ruim 75
procent van de waterberging zou komen te verval
len! - stempelt zijn hele plan tot een hallucinatie".2
In zijn zwart-wit benadering heeft De Roever daar
entegen veel waardering voor het plan Veris. De
Amsterdamse makelaar houdt op zijn "wei-overwo
gen tekening" op loffelijke wijze rekening met de
sterke afname van de boezem en ook op willekeu
rig welk ander aspect van zijn bedijkingsplan kan
Veris geen kwaad doen. Zelfs in tekencapaciteit laat
deze "onze brave molenmaker" ver achter zich.3 In
zijn kritiek heeft De Roever het in veel opzichten
ongetwijfeld bij het rechte eind. Hij schiet echter
door en zijn als heksenjacht overkomende relaas
doet veel afbreuk aan zijn boodschap.
Heel wat milder oordeelde een collega van
De Roever, de Rijnlandse archivaris Fockema
Andreae, in 1955.4 Het ontbreken van enige voor
ziening in belangen buiten de ringdijk gelegen is
hem natuurlijk ook niet ontgaan, maar hij tilt niet
zwaar aan dit gebrek. Net als Van Lynden ruim
een eeuw eerder ziet hij Leeghwaters producten
als propagandastukken, die men vooral niet moet
beschouwen "als objectieve technische presta
ties, als wetenschappelijk werk". Ook hij gaat er
vanuit dat "de Staten bij de octrooiverlening aan
de concessionarissen verplichtingen zouden opleg
gen ter voorkoming of opheffing van schade aan
andere belangen". Bij de droogmakerijen in het
Noorderkwartier hadden ze "deze praktijk al tot
een - over het algemeen - prijzenswaardig systeem
ontwikkeld".
In de recente literatuur wordt nog regelma
tig aandacht geschonken aan Leeghwaters rol als
waterbouwkundige en de merites van zijn plan
voor de Haarlemmermeer. Het beeld dat daarbij naar
boven komt is over het algemeen genuanceerd.
Zo deed Baars in 1986 het Haarlemmermeerboek
af als propagandalectuur, gevuld met verhalen
"om het geschrift voor zijn lezers aantrekkelijk
te maken".5 Aan Leeghwaters expertise wenst hij
echter niet te tornen.
Een eigentijdse analyse
Wat valt er aan deze kritieken van waterstaatkun
dige experts en gereputeerde geschiedschrijvers
nog toe te voegen? Laten we voorop stellen dat
aan Leeghwaters expertise op het gebied van
droogmakerijen nauwelijks kan worden getwijfeld.
Een leven lang was hij bij bedijkingen betrokken
geweest, bij vrijwel alle grote Noord-Hollandse
droogmakerijen speelde hij een rol. Hij mag dan
niet de doorslaggevende positie hebben ingenomen
die hem soms wordt toegedicht, zijn reputatie was
kennelijk zodanig dat hij bij de opeenvolgende
bedijkingen steeds weer als adviseur werd inge
schakeld. In het Haarlemmermeerboek wijst hij op
zijn betrokkenheid bij de Beemster, de Purmer, de
Wijde Wormer, de Heerhugowaard en de Schermer.
Ook bij het werk aan de in 1643 drooggevallen
Starnmeer werd Leeghwater ingeschakeld, maar die
polder noemt hij niet, opmerkelijk omdat hij hier zijn
laatste ervaring opdeed en de bedijking van dit water
bij het verschijnen van het Haarlemmermeerboek in
1641 nog in volle gang was.
Meestal reikte zijn betrokkenheid bij de
verschillende droogmakerijen niet verder dan
adviezen op het gebied van de bemaling. Welk
molentype konden de bedijkers het best gebruiken,
hoeveel molens hadden ze nodig en waar konden
die met het meeste profijt worden opgesteld?
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kreeg
hij meestal nog een rol als opzichter toebedeeld.
Bij andere projectonderdelen, zoals de aanleg van
de ringvaart en ringdijk, zien we hem nergens
optreden, met uitzondering van de Starnmeer.
Daar was zijn rol duidelijk breder.6 Toen de droog-
1 Du Tour 1819, p. 76.
2 De Roever 1944, p. 237.
3 Ibidem. 5 Baars 1986, p. 6.
4 Fockema Andreae 1955, p. 384. 6 Van Zwet 2009, p. 68.
32
Leeghwater en het Haarlemmermeer