tegemoet zien, zal er nog genoeg vis te vinden zijn
in de waterrijke venen nabij Leiden, Amsterdam
en Haarlem en bovendien "blijven de Zuiderzee en
het IJ in volle omvang bestaan" (alinea 172). En dat
alles zinkt in het niet als bedacht wordt "hoe men
in de bedijkte Meer zal genieten van al die mooie
vruchten, boter en kaas, vele soorten vlees, gevo
gelte, kippen en eieren en andere producten. Het
zou te veel worden om ze allemaal op te noemen
Men zou er wel twintig keer zoveel mensen
mee kunnen voeden, daarmee vergeleken stelt de
vis uit het Meer nauwelijks iets voor" (alinea 173).
Daar liet Leeghwater het bij. Op de technisch
inhoudelijke tegenwerpingen, zoals die met betrek
king tot het kleiner worden van de boezem, moge
lijke problemen bij het spuien van boezemwater
in het IJ en een verminderde doorspoeling van
de wateren rond Leiden en Haarlem ging hij niet
in. Misschien realiseerde hij zich deze discus
sie nooit te kunnen winnen en meende hij die
bezwaren al in het kader van zijn oorspronkelijke
Haarlemmermeerboek weerlegd. Leeghwaters
weerwoord verdient geen schoonheidsprijs. Hij
bediende zich liever van tegeltjeswijsheden dan dat
hij inhoudelijk op de naar voren gebrachte bezwa
ren inging en zijn plan van aanpak met technische
argumenten onderbouwde.
Na Colevelt hebben zich nog meerdere auteurs
over de deugdelijkheid van Leeghwaters plan en
zijn vermeend vakmanschap uitgelaten. Onder
hen bevinden zich baron Van Lynden, lid van de
Eerste Kamer der Staten Generaal en expert op
waterbouwkundig gebied, en de Alkmaarder J.C.
baron du Tour, lid van de Staten der provincie
Holland, die zich bijna twee eeuwen later voor
droogmaking hard maakten.1 Hun commentaar is
opvallend mild van toon. Van Lynden wijst er welis
waar op dat Leeghwater onvoldoende rekening
houdt met de gevolgen van de bedijking voor het
waterbeheer in de Rijnlandse boezem en dat hij
wel wat meer aandacht had kunnen schenken aan
de belangen van Leiden en Haarlem. Hij verklaart
Leeghwaters handelwijze echter vanuit de gedach
tegang dat hij er vanuit uitging dat de Staten bij
octrooiverlening wel zouden verordonneren welke
extra maatregelen er genomen moesten worden.
Hij zag het Haarlemmermeerboek vooral als een
publiciteitsstunt en accepteerde de tekortkomin
gen zonder al te veel afbrekende kritiek. Baron
Du Tour, nauw betrokken bij de nieuwe plannen,
verliest zich in zijn resumé van Leeghwaters plan
nen zelfs in een onverholen lofzang. Bij hem geen
onvertogen woord over "den grooten Leeghwater".
Hij heeft zich "onder het lezen en herlezen van
het Haarlemmer-Meerboek niet genoeg kunnen
verwonderen over die nauwkeurigheid en oplet
tendheid, waarmede hij alles onderzocht en nage
meten heeft". Met betrekking tot de polemiek rond
de verkleining van de boezem schaart Du Tour
zich geheel achter Leeghwater. Diens repliek op
de door Colevelt naar voren gebrachte bezwaren,
Kaart van de vroon- of domeinwateren van Leiden vervaardigd in opdracht van de stad (noorden rechts). Leiden claimde het
eigendom van het Haarlemmermeer en verpachtte de visserij. Daartoe was het Meer in vakken opgedeeld (gele lijntje langs de
oever). Jan Pietersz. Dou, 1624. Beeldbank Regionaal Archief Leiden.
1 Du Tour, 1819 en Van Lynden, 1821. Zie over het politiek,
ambtelijk, zakelijk en huiselijk mislukte leven van Du Tour:
Aten 2003, 'Mr. Jan Carel baron Du Tour'.
30
Leeghwater en het Haarlemmermeer