aanmerking kwam. Hij kreeg een gemengd onthaal.
De edelen zagen eventueel wel een rol voor hem
als het zover kwam ("op letten als werck in train
is"). Leiden liet weten dat discussies over het
Haarlemmermeer niet in de Staten thuishoorden,
aangezien het "Meer haer in eygendom toecompt".
Het betekende gelijk weer einde verhaal.
Met zijn oproep aan kooplieden probeerde
Leeghwater ongetwijfeld een nieuw consor
tium warm te maken. Hij stelde de "coopluijden
ende liefhebbers deses lants, die tot profijt ende
winninghe genegen syn ende lust hebben in bedijc-
ken" een meer dan aantrekkelijke winst in het
vooruitzicht: "Om van een penninck twee of drie
temaken".1 Dat hij in dit stadium slechts met een
rudimentair plan kwam, simpel en zonder al te
veel complicerende maatregelen, valt te begrijpen.
Eerst moesten de geesten rijp worden gemaakt.
Een goudgerand voorstel, tot in de puntjes uitge
werkt, maar wel duur, kon mogelijke gegadigden
alleen maar afschrikken. Ten opzichte van de
kaart uit 1629 had Leeghwater enkele wijzigingen
aangebracht. Hij vermeldde zich bij zijn ontwerp
te hebben gebaseerd op het concept van Meussz.,
maar daar "na eigen inspectie" wel enkele verbeterin
gen in te hebben aangebracht. Net als Meussz. betrok
hij het Kagermeer dit keer wel in zijn droogmakings
plan. Opdrachtgevers lijkt hij weer niet te hebben.
Van reacties op dit initiatief is ons niets bekend.
Begin jaren veertig deed Leeghwater een
derde en laatste poging en dit keer haalde hij alles
uit de kast. In 1640 kwam hij met twee, op het
opschrift na, identieke manuscriptkaarten van zijn
bedijkingsplan, waarvan één gericht aan de dijk
graaf en heemraden van Rijnland en één aan het
stadsbestuur van Amsterdam. In 1641 verscheen
zijn Haar lemmer meerhoek met daarin ook nog
eens een kaart, dit keer in druk. In het boek doet
hij ook zijn ideeën uitvoerig uit de doeken. De
manuscriptkaarten uit 1640 wijken inhoudelijk niet
af van het in 1635 ingediende voorstel. Maatregelen
ter compensatie van de verkleining van de boezem
laat hij weer achterwege en aan de bezwaren van
Leiden en Haarlem komt hij ook nog steeds niet
tegemoet. Het gedrukte kaartje gaat wat dat betreft
iets verder. We komen hier nog op terug.
We weten niet zeker wat hem tot zijn laatste
initiatief dreef. In ieder geval lanceerde hij zijn
voorstel niet in opdracht van derden. Als we op zijn
eigen woorden mogen afgaan, werd hij gedreven
door ideële motieven en acteerde hij als "bemin
naar van het algemeen belang van het Vaderland".2
Wel hoopte hij hiervoor "nog enige vergoe
ding of waardering" te ontvangen. Dat Leeghwater
betrokken was bij de groep rond Gerrit Meerman,
zoals Baars in zijn "herwaardering" van de ingeni
eur uit De Rijp veronderstelde, is onwaarschijn
lijk.3 Anders had hij dit wel vermeld en had hij
zeker meer moeite gedaan om aan te tonen dat hij
zich de bezwaren van Leiden aantrok. Misschien
maakte hij zich zorgen over het naderend einde
van de spectaculaire periode met bedijkingen in
het Noorderkwartier en als gevolg een afnemende
vraag naar zijn expertise.4 Een vooraanstaande rol
bij de droogmaking van het Haarlemmermeer zou
hem geen windeieren opleveren.
In 1640, vrijwel gelijk met Leeghwater,
lanceerde ook de Amsterdamse makelaar Jacob
Bartelsz. Veris (f 1653) een bedijkingsvoorstel in
de vorm van een manuscriptkaart. Zijn plan kwam
uit de hoek van het in september 1640 door een
serie landeigenaren en leden van het bestuur van
het Hoogheemraadschap van Rijnland opgerichte
"Collegie van geïnteresseerdens in 't affspoelen
van de Haerlemmermeer". Het college ijverde voor
droogmaking om het landverlies te stoppen en nam
Veris in de arm. Met zijn kaart trad het college in
overleg met 'Rijnland'. Er kwam echter niets van
dit initiatief terecht door opnieuw weerstand van
Leiden en Haarlem.'
Veris hield, anders dan Leeghwater, wel goed
rekening met de nadelige gevolgen van de bedij
king. De inkrimping van de boezem probeerde
Veris te ondervangen door middel van een voor
boezem bij Halfweg met extra sluizen en strijk
molens langs het IJ. De scheepvaart kwam hij
tegemoet met diverse schutsluizen en nieuwe vaar
ten, waaronder een trekvaart met trekweg tussen
Leiden en Haarlem. Ook besteedde hij speciale
aandacht aan de waterhuishouding in de stads
grachten. In een detailtekening liet hij zien hoe
hij zich de waterloop rond Leiden voorstelde. De
belangrijkste door hem voorgestelde maatregelen
om problemen als gevolg van de bedijking te
voorkomen, vatte hij samen in een legenda in een
daarvoor bestemde cartouche.
Leeghwater zal zich gerealiseerd hebben
dat hij om bij de voor de besluitvorming zo
belangrijke steden Haarlem en Leiden enige
kans te maken, niet achter kon blijven. Toen zijn
Haarlemmermeerboek een jaar later uitkwam,
had hij zijn plan dan ook in enkele opzichten
aangepast. Het kleine kaartje voorin zijn boek
(zie pp. 78-79) suggereert dat ook hij nu gebruik
3 Baars 1986, p. 6.
4 In de tweede helft van de jaren dertig van de 17e eeuw was
Leeghwater nog betrokken bij de droogmaking van de Starnmeer,
maar in de laatste jaren voordat deze polder in 1643 klaar kwam,
viel ook in die droogmakerij voor hem niets meer te doen.
Glaudemans 1985, pp. 19-20.
1 Werner 1991, p. 10.
2 Hertaling na alinea 174.
22
Leeghwater en het Haarlemmermeer