Het Haarlemmermeer getemd -
plannen en nog eens plannen
Leeghwaters poging in 1641 om enthousiasme
voor het droogmaken van het Haarlemmermeer
te wekken kwam niet uit de lucht vallen. In de
voorafgaande decennia hadden meerdere consor
tia al plannen in deze richting ontwikkeld.1 "Met
ernst is men over de bedijking en droogmaking
van het meer gaan denken in het jaar 1615", zo
stelt Fockema Andreae, de archivaris van het
Hoogheemraadschap Rijnland in 1955. Voor droog
making was veel geld vereist, maar in deze jaren
van hoogconjunctuur en overvloedig kapitaal
vormde dat geen probleem. Onder de draagkrach
tige elite leefde zelfs een warme belangstelling
voor deelname aan landaanwinningsprojecten.2 Die
boden niet alleen perspectief op een aantrekkelijk
en weinig risicovol rendement, de investeerders die
hun geld normaliter in de handel belegden, konden
dankzij dit alternatief hun risico ook nog eens
spreiden.
Op de overheid kon men voor dit soort
projecten geen beroep doen. Ook de grote Noord-
Hollandse polders uit de 17e eeuw kwamen met
privékapitaal tot stand.3 Wel diende de overheid
haar goedkeuring tot een dergelijk plan te verle
nen. Deze gewoonte was tot stand gekomen omdat
de te bedijken meren doorgaans deel uitmaakten
van de Grafelijkheids domeinen en overdracht
van eigendomsrechten een einde maakte aan een
jaarlijkse stroom van inkomsten uit bijvoorbeeld
het verpachten van visrechten. Goedkeuring door
de Staten van Holland en West-Friesland was ook
nodig omdat die erop toe wilden zien dat een
bedijking geen al te grote schade aan derden
toebracht, of dat er zo nodig compenserende maat
regelen werden getroffen en gedupeerden een
redelijke schadeloosstelling ontvingen. Was aan
deze voorwaarden voldaan, dan stonden de Staten
doorgaans zeer welwillend tegenover de voorstel
len die hen bereikten en wilden zij die graag met
allerlei belastingvrijstellingen faciliteren.4
Het eerste serieuze voorstel tot droogmaking
van het Haarlemmermeer kwam dus van de grond
in 1615, midden in het Twaalfjarig Bestand (1609-
1621). Een consortium van 18 ondernemers besloot
munt te slaan uit de snel verslechterende situatie
aan de oostkant van het meer.5 Het mes sneed
aan twee kanten. Niet alleen gloorde voor henzelf
het perspectief van een aantrekkelijk rendement.
Droogmaking betekende ook dat er eindelijk
een eind kwam aan de dreiging die van het meer
uitging en dat de omliggende dorpen verlost
werden van de haast niet meer op te brengen
financiële last die de oeververdediging met zich
meebracht.
Technisch leken er geen onoverkomelijke
moeilijkheden. Nog maar enkele jaren eerder was
de noordelijk van Amsterdam gelegen Beemster
drooggelegd, een meer dat in omvang welis
waar niet aan het Haarlemmermeer kon tippen,
maar waarvan de bedijking qua moeilijkheids
graad nauwelijks voor het ruim drie keer zo grote
Haarlemmermeer onderdeed. En hoewel het
boerenbedrijf in die polder zo kort na verkave
ling - die vond in 1612 plaats - nog met allerlei
aanloopproblemen worstelde, waaronder een nog
niet optimaal functionerend bemalingssysteem, zag
de toekomst er voor de eigenaren van de nieuwe
gronden zonnig uit.6 Aan een lange periode van
alsmaar stijgende grondprijzen leek voorlopig nog
geen eind te komen en dus lagen ook bij bedijking
van het Haarlemmermeer grote winsten in het
verschiet.
Het is misschien niet helemaal toevallig onder
de initiatiefnemers uit 1615 meerdere participan
ten uit de Beemster aan te treffen.7 Onder hen
bevonden zich Nicolaas Cromhout en Adriaan
Teding van Berkhout, beiden raadsheer in het
Hof van Holland, Rombout Hogerbeets, raads
heer in de Hoge Raad, en Johan Basius, lid van
de Grafelijkheids Rekenkamer. Naast hen komen
we nog diverse andere bestuurders uit deze hoge
gewestelijke bestuurscolleges tegen. Het is daarom
opmerkelijk dat dit invloedrijke syndicaat geen
kans zag de Staten achter haar voorstel tot bedij
king te krijgen. Temeer niet omdat zich nog voor
de octrooiaanvraag in 1617 een dertiental Leidse
notabelen bij de aanvragers had gevoegd. Daarmee
verzekerden de initiatiefnemers zich van een sterke
lobby in de richting van het Leidse stadsbestuur en
hoopten zij één van de voornaamste tegenstanders
van bedijking aan hun kant te krijgen. Want niet
iedereen zat op droogmaking te wachten.8
Een dergelijke ingreep in het landschap
bracht ook nadelen met zich mee. Van Rijnlands
royale boezem, die bij wateroverlast als gevolg van
hevige regenval of hoge waterstanden in de rivie
ren stroomopwaarts als buffer fungeerde, bleef na
12
1 Over de aanloop tot de uiteindelijke droogmaking van het
Haarlemmermeer in het midden van de 19e eeuw is al veel
geschreven, zie Fockema Andreae, 1955; Werner, 1991; Van
Tielhof, Van Dam 2006, pp. 164-169.
2 Van Zwet 2009, pp. 412-413.
3 Van Zwet 2009, p. 46.
4 Van Zwet 2009, pp. 42-46, 329.
5 Fockema Andreae 1955, p. 381; De Roever 1944, pp. 220-221;
Glaudemans 1985, p. 7.
6 Van Zwet 2009, pp- 352-362; zie ook Bouman 1857, pp. 141-143
en de hertaling alinea's 66 en 67.
7 Voor de namen van de initiatiefnemers in 1615 zie: Glaudemans
1985, p. 7. De namen van de bedijkers en kapitaalverschaffers
in de Beemster en andere grote Noord-Hollandse bedijkingen in
de eerste helft van de 17e eeuw staan vermeld in Van Zwet 2009,
pp. 485, 489-509-
8 Van Tielhof en Van Dam 2006, pp. 167-169.
Leeghwater en het Haarlemmermeer