zoals hij zelf schreef in een signatuur op één van
zijn glazen, woonde 'in de Oudenbrugsteeg - op de
huck- van de Nieuwendijk- op kaamers' (afb. 9).
Aan Jacob Sang worden zo'n negentig glazen toe
geschreven, waarvan sommige zijn voorzien van
afbeeldingen van allegorische figuren, wapenschil
den van de prins van Oranje (Willem IV), buitenhui
zen, schepen en/of zeeslagen en andere duidelijk
herkenbaar zijn als vriendschaps-, liefdes- en huwe
lijksglazen. Omdat Sang soms gedeeltes (zoals ogen
en parels) van een gravure polijstte, ontstonden zeer
levendige voorstellingen. Ook donkere tonen
werden met behulp van gepolijste vlakken weerge
geven. Het is opvallend dat Sang voor sommige
Amsterdamse opdrachtgevers glazen bleef decore
ren in Marot-stijl (genoemd naar de Franse bouw
meester en tuinarchitect Daniel Marot, die de Lode-
Enkele kunsthistorische begrippen
Hier en daar komen er in de tekst termen voor
die een niet-kunsthistoricus waarschijnlijk nogal
cryptisch in de oren klinken. Een korte toelich
ting vergroot ongetwijfeld het begrip van de
beschrijvingen van de gravures.
Baluster: een gedrongen paal of kolom, dikwijls
gevormd naar een vaas. Ook toegepast in een
serie, ter ondersteuning van een railing, aldus
een balustrade vormend.
Banderol: golvende band van stof of lint, in
sommige gevallen geplooid of opgerold aan de
uiteinden, gebruikt voor inscripties.
Cartouche: paneel, bestaand uit een centraal
compartiment dat omgeven wordt door een sier
lijke rand.
Festoen: guirlande van bloemen of fruit, meestal
bijeengehouden door, en opgehangen aan linten.
Lambrequin: kleine, afhangende draperie, al
dan niet voorzien van kwastjes.
Latwerk: tuinornament, opgebouwd uit een
rooster van dunne latjes. Meestal gevormd tot
hek of poortje, soms bedoeld als ondersteuning
voor klimplanten.
Rankwerk: ornament dat is samengesteld uit
gebogen lijnen, versierd met naturalistische
vormen zoals bladeren.
Rolwerk: ornament, bestaande uit opgerolde
banden of riemen, meestal gebruikt als rand om
een ruimte (compartiment genoemd) of opper
vlak.
Schuimkam: ornament in de vorm van een
omkrullende golf.
Trofee: bundel van voorwerpen zoals gereed
schap, muziekinstrumenten of wapens. Vertikaal
gerangschikt hangend of opeengestapeld, soms
gecombineerd met bloemen of bladeren.
Voluut: opgerolde, gekrulde vorm die in de
architectuur gebruikt wordt als onderdeel van
een kapiteel van de Ionische bouworde, ook ver
werkt in andere takken van de decoratieve kun
sten.
De kunstgeschiedenis wordt in verschillende
stijlperiodes ingedeeld. Het voert te ver om daar
binnen het kader van dit boekje uitgebreid op in
te gaan aangezien de datering van de periodes
niet alleen per land, maar ook binnen kunsttoe
passingen verschillen. De hieronder aangegeven
jaartallen gelden dan ook alleen voor de Neder
landen, en dan nog uitsluitend voor de toegepas
te kunst op zilver en glas.
Renaissance/Classicisme: periode waarin her
nieuwde belangstelling voor, en navolging van
de klassieke oudheid centraal stond, gekenmerkt
door een tamelijk strenge stijl en symmetrische
toepassing van motieven (ca. 1550-1650).
Barok: periode waarin de ornamentiek speelser
dan voorheen werd uitgevoerd (ca. 1650-1750). De
motieven werden ingewikkelder, de Bloemstijl,
waarin fraai uitgewerkte bloemmotieven de
hoofdversiering vormen, maakt deel uit van de
vroege Barok. De late Barok wordt ook Lodewijk
XIV of Marot-stijl genoemd (ca. 1700-1750).
Rococo: stijlperiode die wordt gekenmerkt door
grillige, asymmetrische motieven en ornamenten
zoals schuimkammen. Ook wel Lodewijk XV-
stijl genoemd (ca. 1750-1775).
Neoklassicisme: stijlperiode waarin werd terug
gegrepen naar de klassieke motieven en symme
trische vormgeving. Ook wel Lodewijk XVI-stijl
genoemd (ca. 1770-1800).
Afb. 9. Het adres van Sang in een gelegenheidsglas van de
Vier Noorder Koggen (zie ook afb. 10). Foto Erik en Petra
Hesmerg, Amsterdam. Gemeentemuseum Den Haag.
Bron: Peter Fuhring, Ornament prints in the Rijksmuseum
II. The seventeenth century. Part three. Rotterdam 2004.
'T Welvaare van d' Heere
19