Nederlandse glasindustrie Na de val van Antwerpen voor het Spaanse leger in 1585, verplaatste de wereldhandel zich naar Amster dam, inclusief de contacten tussen de Nederlanden en Venetië. Duizenden kooplieden namen de wijk naar het Noorden, hetgeen een stimulans betekende voor de economische ontwikkeling van de Repu bliek. De invoer van Venetiaans glas beperkte zich echter al gauw tot spiegels en glasparels. Door de snelle ontwikkeling van de glasproductie in de Noordelijke Nederlanden vond er uiteindelijk zelfs een omkering plaats en vervoerden Hollandse sche pen glaswerk naar Venetië. De stadsbesturen in de Noordelijke Nederlanden schiepen gunstige voorwaarden voor de vestiging van allerhande industrieën, waaronder glasblazerij en. Om zo veel mogelijk bedrijvigheid aan te trek ken, werden bijvoorbeeld renteloze voorschotten verstrekt. Meesters en knechten van glashutten werden aangelokt met bepaalde privileges als vrij stelling van burgerplichten en fiscale voordelen. Dit gunstige ondernemersklimaat stond in schril con trast met de voorwaarden voor vestiging van glasbe- drijven in het zuiden. Ofschoon ze ook daar welkom waren verkregen ze geen bijzondere vrijstellingen, glasfabrikanten moesten zelfs voor hun patenten aanzienlijke sommen betalen. Een mooi voorbeeld van het stedelijke beleid in de Noordelijke Nederlanden is de vestiging van de uit Venetië afkomstige glasblazer Antonio Obizzo in Amsterdam. In 1597 sloot het Amsterdamse stadsbe stuur met hem een overeenkomst waarbij hij zich verplichtte met zijn gezin naar Amsterdam te komen om daar een glashut te beginnen. Deze Obizzo was overigens niet geheel vrij van smetten. Oorspronke lijk deed hij dienst bij de beroemde Venetiaanse glashut Le Tre Corone, waar hij een handgeld ont vangen had van 107 dukaten. In 1589 brak hij echter zijn contract en ging ervandoor. Via Londen reisde hij naar Antwerpen en uiteindelijk naar Amsterdam. Het Venetiaanse stadsbestuur had hem toen al in naam van de doge veroordeeld tot vier jaar galei straf en terugbetaling van het handgeld. Bovendien was er een premie van 100 pond op zijn hoofd gezet. Op kosten van de stad werden de noodzakelijke voorzieningen getroffen voor de vestiging van Obiz- zo's bedrijf, waarvoor het Begijnhof onteigend en aangepast werd. Het bak- en washuis op de begane grond deed voortaan dienst als winkel, in de voor malige ziekenzaal werd een woning ingericht en op de bleek kwam een overdekte oven. Het pand waarin de glashut was gevestigd was vrijstaand, een gunstige bijkomstigheid in verband met de brandge vaarlijkheid van de glasindustrie. Het bedrijf van de Venetiaan, dat eind 1597 pro ductief werd, bleef kennelijk niet lang in diens handen. Wellicht werd hij uiteindelijk toch slachtof fer van een huurmoordenaar van de Serenissima, zoals de Republiek Venetië ook wel wordt genoemd. Wat er precies gebeurde is onbekend, maar al in 1601 deelde Jan Jansz. Carel, medeoprichter van de VOC (1602), aan het stadsbestuur mee dat hij voor nemens was om de glashut van Obizzo nieuw leven in te blazen. Het Begijnhof werd ontruimd en aan de Kloveniersburgwal vestigde hij een nieuw bedrijf. De leiding van deze glashut kwam in handen van zijn schoonzoon, Jan Hendriksz. Schrijver, naar zijn moeder Soop genoemd. De producten van dit bedrijf raakten tot in het Verre Oosten bekend. In 1608 schonk de VOC namelijk aan de keizer van Japan naast tien el zwart laken, waarvoor Amster dam beroemd was, ook allerlei glaswerk. Het groot ste deel daarvan kwam waarschijnlijk uit het bedrijf van Carel. Dat het een buitengewoon bloeiende nering was blijkt uit het grote aantal dienstdoende glasblazers: meer dan tachtig ambachtslieden vonden er een betrekking (afb. 4 en 4a). Met de condities waaronder de glasblazers hun werk moesten verrichten zouden de hedendaagse vakor ganisaties op geen enkele manier instemmen. Uit documenten kan worden opgemaakt dat een gemid delde werknemer van een Amsterdamse glashut dagelijks maar liefst twaalf uur wijnglazen en drie uur bierglazen maakte. Per 100 stuks kreeg hij een rijksdaalder betaald. De productie lag hoog, in één van de Amsterdamse bedrijven werkten tien glasbla zers die 500.000 glazen per jaar leverden. Naast glazen ('kristallijnen') werden door Carel's schoonzoon Soop ook spiegels en 'paternosterwerk' (glasparels) gemaakt, de beroemde 'spiegeltjes en kralen' waarmee de VOC potentiële handelspartners in exotische gebieden trachtte over te halen tot het leveren van handelswaar. Dergelijke kralen zijn bij voorbeeld gevonden bij opgravingen in New York, het voormalige Nieuw Amsterdam, waar ze als betaalmiddel voor de handel met de Indianen dienst deden. In het algemeen bleven glashutten niet lang onder dezelfde eigenaar in bedrijf, ze gingen gere geld failliet of in andere handen over. Er bestond grote concurrentie, zowel tussen steden als tussen glashutten onderling in dezelfde stad. Niet zelden was er sprake van beschuldigingen van het moed willig ruïneren van een bedrijf door een collega, bij voorbeeld door het wegkapen van de meesters, onder de kostprijs op de markt brengen van produc ten of door schending van een monopolie. Toch waren er enkele succesvolle bedrijven die zelfs dochterondernemingen ontwikkelden in andere steden. Dit lukte bijvoorbeeld Guy Libon, een Luikse glasblazer, die ook hutten in Maastricht en Amster dam stichtte en daar van (grover) Waldglas biergla zen, roemers en flessen fabriceerde. In het onderstaande overzicht worden de belang rijkste centra voor glasproductie in de Nederlanden genoemd. 11 'T Welvaare van d' Heere

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2008 | | pagina 12