Glas uit Venetië, Duitsland en Engeland
Aan het begin van de dertiende eeuw vermelden
documenten het bestaan van een bloeiende glasin
dustrie in het Duitse Spessart. Het Waldglas uit deze
centraal-Europese streek vond tot ver in de zeven
tiende eeuw zijn weg naar afzetmarkten in Europa,
waaronder de Nederlanden. Ook in de zuidelijke
Nederlanden, bij Charleroi en Luik, bevonden zich
glasfabriekjes of 'glashutten' waar grof (Wald)glas
werd gefabriceerd.
Door de kruistochten, de plundering van Con-
stantinopel door kruisvaarders in 1204 en het groei
ende Venetiaanse handelsimperium rond de Middel
landse Zee kwam de kennis van de Byzantijnse en
Islamitische glasproductie ter beschikking van glas
makers in Noord-Italië, met name in de steden
Venetië en Altare. Glasfabrikanten uit deze steden
herintroduceerden oude technieken en brachten
glas van hoge kwaliteit op de Europese markt. De
geheimen van het glasmaken werden in Venetië
streng bewaakt: op uitvoer van ingrediënten die als
basis voor de glasindustrie konden dienen stond de
doodstraf, evenals op emigratie van glasblazers.
Glasblazers uit Altare genoten meer bewegingsvrij
heid waardoor men nu aanneemt dat vooral van hen
een grote invloed uitging op de ontwikkeling van
de glaskunst in de rest van Europa.
De Venetianen gingen er prat op dat zij cristallo
glas vervaardigden, geheel kleurloos, transparant en
extreem dun glas dat in praktisch elke denkbare
vorm geblazen kon worden (afb. 3). Als basisingre
diënt gebruikten zij onder andere soda, verkregen
uit verbrand zeewier, om het smeltpunt van de glas
massa te verlagen. Dergelijke as van zeewier werd
waarschijnlijk al aan het begin van de Renaissance
op grote schaal geïmporteerd uit Spanje onder de
naam barilla. In Venetië gaf men de voorkeur aan
dit materiaal omdat het zuiverder was dan andere
sodasoorten. Het veranderde de viscositeit van de
hete massa, waardoor het mogelijk werd deze langer
te verblazen met als resultaat een bijzonder dun
glas. Ook maakten de Venetianen zich oude, en
lange tijd alleen in Byzantijnse en Islamitische
gebieden toegepaste, versieringstechnieken eigen,
zoals emailleren en vergulden. Hun producten
waren gewild aan de hoven van vorsten en bij
edelen in heel Europa.
Toch waren de Italianen niet de enigen die zulke
heldere, dunne glazen vervaardigden. Ook de glas
hutten in de valleien van de Maas en de Rijn waren
in staat om verfijnd glas te fabriceren, al was de
vorm van de glazen minder spectaculair. Daarnaast
maakte men in deze bedrijven gebruiksvoorwerpen
van dik, geel-groen glas. In Bohemen werd in het
midden van de veertiende eeuw eveneens al glas
van een hoge kwaliteit geblazen. Terwijl het zachte
en zeer dunne Venetiaanse glas ongeschikt bleek
voor bewerkingsvormen zoals slijpen of graveren,
leende het wat hardere Boheemse potas-kalkglas
zich hiervoor beter. Nog voor het einde van de zes
tiende eeuw slaagden Boheemse glasmakers erin
om een heel helder, nagenoeg kleurloos glas te ver
vaardigen door het gebruik van mangaan als ont
kleuringsmiddel, waarmee de potas en andere ruwe
basismaterialen werden gezuiverd. Bovendien ont
wikkelden ze een nieuw type oven, dat tot ver in de
negentiende eeuw gebruikt werd. Door deze inno
vaties kon men glas maken dat wat betreft helder
heid in de buurt kwam van het Venetiaanse cristal
lo. De hardheid ervan maakte het bovendien
geschikt voor verschillende versieringstechnieken.
In 1612 verscheen in Florence L'Arte Vetraria,
een boek over de glasindustrie, geschreven door
Antonio Neri. Hierin was een aantal recepten opge
nomen voor de vervaardiging van glas. De vertaling
van dit standaardwerk in 1662 door de Engelsman
Christopher Merret, leidde tot uitbreiding van het
onderzoek naar de verbetering van methodes voor
de glasproductie in Groot-Brittannië. Na een aantal
experimenten ontdekte George Ravenscroft een
manier om loodkristal te maken, waarvoor hij in
1674 het patent verkreeg. In eerste instantie bleek
het ingrediëntenmengsel nog niet perfect, waardoor
het geproduceerde glas dikwijls ten prooi viel aan
'crizzling' (of glasziekte), een verval waardoor de
helderheid verdwijnt en het glas instabiel wordt. Na
enkele jaren lukte het Ravenscroft echter om een
sterk en helder glas te maken dat bovendien klonk
als een klok wanneer het werd aangetikt. Het ingre
diënt loodoxide verleende loodkristal behalve een
grote helderheid ook een relatieve zachtheid, waar
door het gemakkelijker te vormen en te bewerken
(slijpen, graveren) bleek dan bijvoorbeeld het harde
re Boheemse kristalglas of het buitengewoon dunne
en dus fragiele cristallo. Als tafelglas veroverde het
Engelse loodkristal dan ook al snel de Europese
markt, hoewel ook Duits en Boheems glas in
gebruik bleef.
Afb. 3. Venetiaanse oorkom. Blauw glas; ca. 1600-1625;
0 22,5 cm. Foto Tom Haartsen. Collectie Peter Korf de Gidts,
Amsterdam.
10
'T Welvaare van d' Heere