'Donderstienen' Oorlog Plezier in hun werk hadden de mannen zeker en vast. "Er viel altijd wel wat te lachen luidt de algemene verklaring. Er gebeurde onderling natuurlijk van alles. Er waren jarigen, jubilea, feestdagen, trouwerijen. Er ging op het werk wel eens wat mis ook. Iemand gleed uit, haalde een nat pak, dat soort dingen. Maar er werd ook gelachen als men elkaar een grap vertelde, elkaar plaagde, voor de gek hield, licht bespotte zelfs. "Maar het moest vanzelf niet te gek worden!" Op bepaalde momenten jutte men elkaar op door de mouwen van de overhemden op te stropen, uit te doen zelfs en dan tegen elkaar te zeggen en te roepen dat het zo warm was. Zo verrekte warm. Daar beleefde dan zo n hele ploeg lol aan. "Ik weet er nog een keer van", schiet Bellis alsnog in de lach, "we werkten toen op Texel, aan Ou- deschild.Jan Glas was 17 en ik een jaar of 25. Jan hier (Jan Snip), was er ook bij. Het was hoog zomer en Jan Glas en ik gingen zwemmen voor de dijk. En we riepen naar Jan (Snip), Jan kont er ook in, je kan hier makke lijk staan. Maar Jan kon niet zwemmen, dat wisten we en er stond wel 2 - 2 Vi nieter water. Dat Jan kwant erin en die ging vanzelf kopje onder. Wij lachen vanzelf!" Jan herinnert zich het voorval nog levendig: "Stelletje donderstienen!" En hij heft quasi boos z'n vuist. dat was veel later. Boltje (de ingenieur van NHNK) en Zuid- weg (de opvolger van Jansma), die zijn daarmee begonnen". Klopt. In de Schager Courant van 29 augustus 1968 stond een uitgebreid artikel met een foto over drie kolommen van het afscheid van Jan Snip.'Een voorbeeld voor velen', aldus dijkgraaf ntr.A.F. Kantp destijds in het krantenbericht. Eerlijkheidshalve moeten we opmerken dat de heer Jansnta hier misschien iets al te zwart uit de herinne ring van de dijkwerkers naar voren komt. Klaas Jansnta was echt de kwaadste niet en is terecht hiervoor een 'goeie' en 'eerlijke' kerel genoemd. Hij had inderdaad een goeiig karak ter, snauwde nooit en bezat een warm sociaal gevoel. Het onderlinge fonds voor oud-dijkwerkers steunde hij bijvoor beeld waar hij maar kon. Werkvolk van buiten het dorp liet hij gewoon meebetalen, dat hebben we al gezien. Jansnta had het vak aan de Friese dijken en op de Waddeneilanden geleerd. Na een dienstverband van 34 jaar bij NHNK ging 'technisch ambtenaar' Jansnta in 1955 met welverdiend pensioen. Piet Breed brengt het werk aan de zeewering tijdens de oorlog ('40-'45) ter sprake. Geen van de vier mannen toont initiatief het woord over te nenten, hoezeer Breed ook 'hen gelt'. "Met een 'Ausweis' mocht je toen op de dijk konten en evengoed doorwerken, is het niet?" probeert Piet nog een keer. Noch Bellis, noch Snip, noch Vriendjes, noch De Waard tonen belangstelling voor dit onderwerp. "Het werk aan de dijk ging immers zo goed en zo kwaad als het kon door, nietwaar hengelt Piet opnieuw vergeefs naar een reac tie. Nee, de mannen kijken wat stuurs voor zich uit, kijken elkaar af en toe vluchtig aan, ntaar volharden in hun stilzwij gen. Maar Piet geeft het niet makkelijk op: "Op een gegeven moment moesten alle inwoners Petten verlaten, is het niet?" Stilte. Piet weer: "Toen werd iedereen geëvacueerd en wer den alle huizen in het dorp gesloopt, omdat het in één klap 'Sperrgebiet' was. Destijds toch een hele toestand, als ik de verhalen mag geloven ten minste. Iedereen moest weg, is het niet?" Nu willen de mannen wel wat onverstaanbaars brommen. "Ja hoor", brengt Jacob Vriendjes met moeite uit. "Bedat (bijna) iedereen ging naar de Zijpe. Het Heemraad zelf verhuisde de hele santekraam naar Zijpersluis en trok in keten tegenover de loswal. Zo n beetje tegenover boertje Bakker. Jansnta woonde toen bij Bakker in". Jacob schrikt van zichzelf en valt subiet weer stil. De andere drie kijken naar het tafelblad. Stilte. Petten en de evacuatie, die hele verschrikke lijke oorlog zit hen nog dicht op de huid. De stilte blijft. Piet Breed pakt de draad voorzichtig weer op: "Ja, het waren toen moeilijke tijden en de mensen wilden niets liever dan terug naar Petten, maar ik wil graag weten, jullie konden in de oor logsjaren toch wel aan de dijk werken?" Links en rechts van de tafel klinken er bevestigende geluiden. "Jaabromt Jan Snip, "maar je moest evengoed uitkijken en altijd dat papier bij je hebben, anders was het foute boel. En veel materiaal was er vanzelf ook niet. Meestal werkten we met door storm losgewoelde en omhoog geslagen steen". Het is wel duidelijk, Piet Breed moet de woorden eruit trekken. Daarom steekt hij nu zelf maar zo n beet je van wal. Hij vervolgt: "In juni 1945 ging iedereen weer terug naar Petten. Ook Noorderkwartier verhuisde weer naar de vertrouwde plek achter de dijk.Alle spullen werden met zolderbakken door de (Hondsbossche) vaart terugge bracht. Er lag aan de Leihoek een tankgracht, waardoor we varend tot vlakbij het oude terrein konden konten. Van de gebouwen stond niks nteer overeind. Maar er werden toen vrijwel meteen noodwoningen voor Jansnta en Jan Bellis (senior) gebouwd, ntaar ook een pakkenboet, een smederij, een timmermanswerkplaats en een klein zwart kantoortje voor Jansnta. Het Hoogheemraad had de zaken eigenlijk snel weer op de rit. Later kwanten er noodwoningen voor de Pettemers zelf op de Zijperdijk en de Hazedwarsdijk. Daar werden de dijkwerkers weer in gehuisvest, ntaar ook de hoofdonderwijzer. En er kwanten een schooltje en een winkel. Bijna iedereen kwant weer terug naar Petten, een enkeling, zoals Jacob en z'n vrouw, ging naar Camperduin". "In de oorlog is er ook nog aan de hoofden van de Provin cie gewerktbromt Jan Bellis alsof het hent na al die jaren nog danig dwarszit. Wat is er toch in Petten gebeurt? We weten van het bestaan van de uiterst riskante Engelandvaart vanaf de Hondsbossche. Illegale verzetsactiviteiten die J.C. Bellis senior in 1942 het leven kostten. Met de totaal onverwach te, harteloze en complete afbraak van hun geliefde Petten in augustus 1942 moeten deze oorlogsdrama's te groot geweest zijn voor de zielen van de eenvoudige mensen van dit kleine zeedorp. 32 BLAUW BASALT STALEN SPIEREN

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2007 | | pagina 34