Werkkleding en andere benodigdheden
Jacob Vriendjes: "Nog geen touwtje!".
Fotografie: Wijndel J.G. Jongens/Grosthuizen.
gereedschap. Zo bleef je als het ware toch voor de spullen
verantwoordelijk, ook in de wintertijd.Al dat materiaal was
van het Heemraad vanzelf. Dus, als het nodig was, liep je het
allemaal geregeld na en onderhield je ook nog wel eens wat
als dat nodig was. Zo was het ook weer. Maar ja, dat geld
werd wel ingehouden als de meest beroerde tijd aanbrak.
Winterdag was het al allemaal 'arremoed' vanzelf en kon je
het geld zelf goed gebruiken en had je bovendien de zorg
voor voldoende wintervoorraad piepers (aardappelen) en
steenkool. Nee hoor, die winter was een zuinige tijd. En nog
ging er geen stophoutje de kachel in!"
Vriendjes, De Waard en Snip knikken. Het was me
kennelijk wat daar in Petten in de winter. Ongetwijfeld een
collectief ongemakkelijke herinnering bij deze vier dijkwer
kers. Onwillekeurig dringt zich het beeld van het Behouden
Huis op Nova Zembla aan mij op.Al of niet juist. Ze staren
stil voor zich heen naar het tafelblad waar overigens niets
gebeurt en doen er even het zwijgen toe.
Snip zucht diep:"Jaa", bast hij nog wat bedeesd,
"maar in het voorjaar kreeg je het geld wel weer terug, als al
het materiaal er nog was en in goeie staat. Dan had je weer
een klein beginnetje". "Dat kan wel wezen", vindt Vriendjes
wat strijdvaardiger. "Het was een mooie boel, want voor je
gereedschap en je werkkleren moest je helemaal zelf zor
gen. Dat was allemaal voor je eigen rekening. Van Noorder
kwartier kreeg je niks"."Nog geen laarzen", weet Bellis."Ja,
zo was het wel", voegt De Waard toe.
"Neee", gaat Snip nu op volle bas verder, "je
gereedschap was van jezelf. Dat gold voor iedereen. Of
het nou je schep was, je (steenzetters)klompen of je werk
broek. Of je steenijzer, het was van jezelf. Een goed steen
ijzer om stenen te zetten, kostte een gulden of vijf, maar dat
kon je lang niet door iedere smid laten maken. Nee, hoor.Je
moest er een goeie staalsmid voor hebben. Jan de Wit, die
kon goeie ijzers maken. Mokers ook.Want aan een'slappige'
moker had je helemaal niks, die sloeg je binnen de kortste
keren te barsten". Bellis neemt over:"Een goed ijzer kostte
vijf gulden zo n beetje, een zware moker van ongeveer vier
en een halve kilo kostte een knaak (Hfl 2,50) en een lichte
moker van twee en een halve kilo ongeveer de helft, een
gulden vijftig". "Piet Kramer was ook een goeie smid, daar
kon je je ijzer zo naar toe brengen en je moker ook", weet
Vriendjes, "maar Dirk van der Vlies, die kon het niet. Kramer,
dat was een uitstekende staalwerker
Jan Bellis komt nog een keer terug op het mate
riaal en de goudeerlijke Pettemers.'Kijk ereis", zegt Jan, "ik
denk dat wel driekwart van het dorp Petten aan de Honds-
bossche Zeewering werkte, misschien in sommige jaren
wel 90 procent van de mensen. Jong en oud werkte aan die
dijk. En je moest wel gek wezen als je dijkmateriaal mee
nam voor eigen gebruik. Dat gold ook voor het volk dat bij
Rijkswaterstaat werkte. Je haalde het domweg niet in je
hoofd. Het was bijna je eigen werk, je eigen dijk. En geloof
me, er liepen op bepaalde tijden genoeg jutters langs strand
en dijk, genoeg, maar er werd helemaal niks meegenomen.
Niks!""Nog geen touwtje!", voegt Jacob Vriendjes er snel tot
besluit aan toe. En vergis ik me, of schiet er een pretlichtje
door de heldere ogen van Jacob?
"Wat je aan had, Jan, wat voor werkkleren je droeg, als je
te werk ging, vragen ze". Bellis herhaalt op luide toon wat
de bedoeling is, want Snip zit met de hand achter het oor
en heeft z'n wenkbrauwen vragend opgetrokken: "Wat zegt
ie?"Jan Bellis laat er trouwens geen gras over groeien en
steekt breedvoerig van wal."Ja, wat had je an", herhaalt hij
nog een keer, maar nu zacht voor zich heen. "Je droeg meest
een 'piloose' kiel, van pilo (pilo is gekeperd half linnen, half
katoenen stof)", en zijn hand strijkt ongemerkt over de stof
van de mouw van z'n huidige zomerjack. "Dat was van die
Engelse stof, van het Engelse leger, dacht ik en zo n kiel kon
je heel gemakkelijk over je hoofd 'anskiete' (aantrekken).
Zonder knopen, want die zaten maar in de weg. Dan bleef
je overal 'an hangen'. Eronder een overhemd en je onder
goed vanzelf. Een onderhemd. Baai in de winter, of een fijn
wollen borstrokje als extra. En een lange onderbroek. En
een 'manchesteren' (stof van meest geribd katoenfluweel)
broek vanzelf, meest met bretels, soms een riem. En klom
pen. Iedereen liep op klompen. Dat was alles bij mekaar
goeie werkkleding. Het was soepel en sterk en warm als
het nodig was. En goed tegen de wind ook. Iedereen in de
ploeg had wel een pet op. Dat was fijn op je kop, tegen
de kou, zelfs zomerdag ging die niet gauw af, dan droeg je
trouwens vaak een lichtere pet"."Ja hoor", bast Snip er tus
sen door, "je kieltje was je wat waard, dat moest lekker ruim
zitten, niet te krap, vanzelf, 's Zomers stopte ik m'n pet wel
weg hoor, als het warm was, dan vond ik het zonder pet
wel lekker werken. En je klompen sleten hard op die basalt
glooiing, dat zal ik je vertellen. Vier, vijf weken dan kon je
om een ander paar. Dan waren ze af!"
BLAUW BASALT STALEN SPIEREN
19