gehandeld wordt, zouden zij het bestuur wel eens op hun plicht
wijzen"126
Het DB besprak ondertussen met Daalder de details van de
met hem te sluiten overeenkomst. Het aantrekken van arbeiders
van elders verliep uiterst moeizaam. Van Foreest meldde in de
DB-vergadering van 25 januari 1918 dat slechts één man niet
gezwicht was voor de dreigementen van de bij de woning van
Mann postende Pettemers hij is in vaste dienst genomen.
Hij kan zelfs als kraandrijver dienst doen. Een aantal door
Daalder aangenomen Sliedrechterswaarvoor cd noodwoningen
gebouwd waren, was echter genoodzaakt wegens de zeer
opgewonden gemoederen weer te vertrekken"Het DB verzocht
om bescherming van de arbeiders door de politie, die meteen
mogelijke sabotage tegen moest gaan.127
Toen er enkele dagen later een tweede ploeg van 24
Sliedrechters in Petten arriveerde, verscheen er inderdaad met
bekwame spoed een aantal rijksveldwachters. Nu zwichtten de
Pettemer arbeiders eindelijk. Hun front was inmiddels scheuren
gaan vertonen omdat vele dijkwerkers uit het dorp bij de boeren
in de omgeving aan de slag waren gegaan. Op 28 januari gingen
de arbeiders uit Petten - na een maandenlange staking - eindelijk
in dienst van Daalder weer aan de zeewering aan de slag. Eind
april had hij ruim 90 man, waaronder 25 uit Sliedrecht, aan
het werk. De kosten waren hoog. De Hondsbossche nam 20
Sliedrechters tijdelijk in dienst, voor hun huisvesting werd
een keet van aannemer Daalder overgenomen en een tweede
bijgebouwd. De 20 vertrokken in de loop van de zomer uit
Petten. Dat pakte nadelig uit voor de geest onder de arbeiders.
Die was volgens Van Foreest eerst prima, maar na het vertrek
van de ploeg uit Sliedrecht luierden de Pettemer arbeiders er naar
oude gewoonte op los. Gelukkig had de dijkbaas van Daalder
daar snel een einde aan gemaakt. In juli werden 40 mensen
bedankt, het werd al te kostbaar om geregeld met ruim 90 man te
blijven doorwerken.128
te werven. De volgende week wilde hij noodketen laten zetten
om die ploeg onderdak te verschaffen.123
Duizend maal neen
In Petten liepen de gemoederen steeds hoger op. Zelfs de
vrouwen van de Pettemer arbeiders mengden zich in de strijd. Op
18 januari 1918 schreven 'de burgervrouwen uit Petten' in een
brief aan hoofdopzichter Mann:
"Moeten wij vrouwen dulden dat hier 't brood, dat voor onze
kinderen bestemd is, ons laten ontstelen door vreemd volk? Nê,
Mijnheer, duizend maal neen. Dan zullen wij vrouwen er om
vechten, dit is geen bangmakerij, maar de volle werkelijkheid,
dan zullen jullui zien wat jullui hier van de vrouwen gemaakt
hebben".124
De brief was vergezeld van een arbeidscontract. Het DB legde
alles echter zonder discussie terzijde.125
Ondertussen kwamen er bij de buitenwacht zorgen op over
de toestand van de zeewering en op 23 januari 1918 berichtte de
Zijper Courant dat een van de lezers had gewaarschuwd voor de
schandelijke verwaarlozing van de Hondsbossche, "...zoo zelfs
dat men ten een of anderen tijd een gedeelte van Noord-Holland
nog onder water ziet. Als de landeigenaren die hun gelden
aan deze zeewering moeten opbrengen, wisten hoe daarmede
In de loop van 1918 ging het DB van de Hondsbossche opnieuw
overhellen naar uitvoering van de werken in eigen beheer.
Daalder wilde het onderhoud voor 1919 wel aannemen, maar zat
maar liefst 38.000 gulden boven de schatting van hoofdopzichter
Mann. Het zat het DB ook niet lekker dat Daalder een
winstmarge van 15 procent op de lonen berekende. Bovendien
was de relatie tussen Mann en de werkbaas van Daalder erg
slecht. Het DB adviseerde in december 1918 inderdaad aan de
Algemene Vergadering tot uitvoering in eigen beheer over te
gaan. Het hoogheemraadschap zou 's zomers een weekloon van
20 a 27 gulden moeten betalen, in de winter minder. Aan de
achturige werkdag kon ook wel niet meer ontkomen worden,
meldde Pieter van Foreest. De hoofdingelanden besloten
inderdaad de zeewering weer in eigen beheer te onderhouden.129
Er werd hiertoe in januari 1919 een CAO met de CBBV
ten behoeve van de afdeling Petten afgesloten.130 Deze CAO
werd aan het einde van het jaar door een nieuwe voor 1920
vervangen, hoewel er gemopperd werd over de looneisen.
Inwilliging van die eisen leidde tot loonkosten van bijna 91.500
gulden, terwijl 65.000 gulden was begroot, meldde Mann in de
Algemene Vergadering van november 1919. Pieter van Foreest
stelde voor om dit te gaan bespreken met Provinciale Waterstaat
en Rijkswaterstaat, die ook langs de kust met de dijkwerkers
te maken hadden. Uiteindelijk werden de lonen in de nieuwe
CAO vastgelegd op 27 gulden in de week voor een steenzetter
en 23 gulden voor de timmerlieden en dijkwerkers. Als er in
68
Hoogheemraad en vice-dijkgraaf Jvan Reenen in burgemeestersuniform met
ambtsketen. Hij was burgemeester van Bergen, dijkgraaf van een hele serie
polders rond dit dorp en stichtte samen met zijn vrouw de badplaats Bergen
aan Zee. Regionaal Archief Alkmaar.