"Spreker draagt den arbeider een goed hart toe, met in
achtneming van gepaste zuinigheid gunt hij hun gaarne een
menschwaardig bestaan, we behoeven evenwel het geheele
personeel niet altijd aan het werk te houden, een steenzetter b.v.
kan overal terecht, dezer dagen vertrokken er nog eenige naar
elders; den afgeloopen winter werkten wij met 50 man, veertien
dagen geleden werd een 15 a 20 tal medegedeeld, dat zij weldra
naar ander werk moesten uitzien, hetwelk zij om dezen tijd van
het jaar zeker zullen krijgen; de vaste ploeg, die blijft, verdient
de eene week meer dan de andere...".85
Petten telde in deze periode circa 100 gezinshoofden, van
wie een meerderheid steenzetter of dijkwerker was. De
Pettemer economie was dus sterk afhankelijk van werk aan de
zeeweringen (de Hondsbossche en de Pettemer). Hoe was dat
werk aan de dijk en de hoofden eigenlijk, met andere woorden
hoe waren de arbeidsomstandigheden?
Hierover is in de archieven opvallend weinig te vinden en
dus is er geen 'reportage' over te maken; we moeten het doen
met een paar 'snapshots'. Zo vertelde dijkwerker G. Hollander
in 1944 over zijn werk aan de Hondsbossche sinds 1919: "als
je daar 25 winters aan de dijk hebt gezworven, dan weet je zoo
langzamerhand wat koud en slecht weer voor je body betekent,
want je krijgt ze daar uit de eerste hand" ,86 Hoogheemraad A J.
Peeck lichtte een tipje van de sluier op in december 1921: "Ik zie
nog de oude Freek de Waard in zijn natte kleeren staan aan de
Hoofdeinden. Een fleschje welks inhoud hem daarna thuis een
broeibad onder de dekens bezorgde en gevolgd door een bak met
warme grauwe erwten brachten hem weer op streek"F1 Pieter
van Foreest had daar verbetering in gebracht door waadpakken
aan te schaffen.
Als het weer gunstig was, moest daarvan goed gebruik
worden gemaakt en dan werd er flink overgewerkt. De arbeiders
wilden dat best om een spaarpotje voor de winter te vullen.
Officieel mocht echter niet langer dan 11 uur per etmaal
(exclusief schafttijden) dit buitengewoon zware werk gedaan
worden, behalve in bijzondere gevallen.88
Door mechanisering kon zwaar, onaangenaam en gevaarlijk
werk gemakkelijker worden gemaakt, maar het betekende
ook minder werkgelegenheid. Ook de Hondsbossche ging
het loodzware lossen van basaltzuilen mechaniseren. Het
hoogheemraadschap kocht in 1915 twee hijskranen aangedreven
door petroleummotoren.89 Bij die aankoop speelde echter
ook de grote arbeidsonrust een rol waarmee het bestuur van
de Hondsbossche toen te maken had. De kranen maakten het
hoogheemraadschap minder afhankelijk van de inmiddels in een
vakbond georganiseerde arbeiders uit Petten.
Arbeidsonrust aan de zeewering
De Vereeniging van Strandwerkers
Het loon bedroeg in 1898/99 tussen zes en ruim negen gulden
per week, afhankelijkheid van ervaring en geschiktheid.90 In het
voorjaar van 1907 waren zo'n zestig man bezig de schade aan
de werken van de Hondsbossche te herstellen. Er werd circa 600
gulden per week aan arbeidsloon uitbetaald, ofwel gemiddeld
per arbeider tien gulden in de week. Maar de tijden veranderden.
In juni 1911 schreven tien Pettemer steenzetters - echte vaklui,
die niet zomaar te vervangen waren - hoofdopzichter Mann
een brief met een .beleefd verzoek om eenige verhooging
van het dagloon"Ze wezen er op dat ze 's winters iedere dag
beschikbaar moesten zijn. Dan was het een kwestie van soms
uren wachten totdat het water voldoende gezakt was - alleen dan
was werk aan de hoofden mogelijk - en als dat niet gebeurde,
konden ze weer naar huis gaan zonder iets verdiend te hebben.
Of het DB op dit beleefde, zo niet onderdanig getoonzette,
verzoek is ingegaan weten we niet.91
Hoogheemraad K. de Boer Czn. Hij behoorde tot de radicale vleugel van de
liberalen en was burgemeester van Assendelft en lid van het hoofdbestuur van
de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, van Provinciale Staten (1887-
1894), van de Tweede Kamer (1894-1908) en van de Eerste Kamer (1910-
1920). In de Zaanstreek genoot hij groot gezag, onder andere vanwege zijn
pleidooi uit 1898 tot de bouw van de WilhelminasluisOvergenomen uit Onze
afgevaardigden 1897.
Opzichter van Balen Blanken rechts) met zijn vriend Siger Bos, beambte van
Rijkswaterstaat te Petten, circa 1914. Familie Bos.