WATERSCHAPPEN, POLDERS, VEENSCHAPPEN en VEENPOLDERS.
uitkering gegeven zou worden, als gunst, niet als recht, een beleid
vergelijkbaar met de toekenning van pensioenen.
Reeds in de volgende Algemene Vergadering van 23 november
1893 kwam het eerste ongeval aan de orde. Steenzetter W.
Brinkman uit Petten was bij het werk op een strandhoofd zodanig
aan zijn hand gewond geraakt dat hij zes weken niet kon werken.
De huisarts Adriani te Burgerbrug onderzocht Brinkman om de
ernst van de verwonding vast te stellen en hoofdopzichter Mann
schreef een verslag met advies. Op basis daarvan kreeg Brinkman
volgens de bij Rijkswaterstaat geldende normen een uitkering
van vijf gulden per week, in totaal dus dertig gulden. Dit na
goedkeuring van de hoofdingelanden met algemene stemmen.78
Het hoogheemraadschap ging op deze manier door tot de
Ongevallenwet van 1901, de eerste sociale verzekeringswet
van ons land. De verantwoordelijke minister was C. Lely van
Waterstaat, Handel en Nijverheid.79 Voor de uitvoering van de
wet werd de Rijksverzekeringsbank opgericht. Ingevolge de wet
kregen loontrekkers werkzaam in gevaarlijk geachte bedrijven
een uitkering als zij slachtoffer waren van een bedrijfsongeval.
In 1913 volgde de Invaliditeitswet die financiële bescherming
aan invaliden bood. Ook dit was een werknemersverzekering.
De Rijksverzekeringsbank regelde weer de uitvoering. De
Ongevallenwet trad in 1903 in zijn geheel in werking. Het
hoogheemraadschap kreeg in augustus van dat jaar bericht van de
Rijksverzekeringsbank dat de werkzaamheden aan de zeewering
binnen de termen van de wet vielen. De arbeider Arie Schagen,
die op 27 oktober 1905 een ongeval overkwam, was de eerste die
een uitkering ontving; 1 gulden en 19 cent per dag, 70 procent van
zijn loon.80
Er was echter onvrede over de door de Rijksverzekeringsbank
berekende premies. Reeds in 1906 probeerde de Vereeniging
van DVSvW daarom tot oprichting van een onderlinge
risicovereniging van de waterschappen in Noord-Holland te
komen om de verplichtingen die de Ongevallenwet oplegde
- en dan speciaal de financiële lasten - gezamenlijk te dragen.
In de wet was die mogelijkheid door Lely opengelaten om hem
door de Eerste Kamer te krijgen. Die had namelijk grote moeite
met een staatsmonopolie voor de Rijksverzekeringsbank.81
De opzet van de Vereeniging van DVSvW liep op niets
uit, maar het bestuur zat niet bij de pakken neer en deed in
1909 een tweede poging in samenwerking met een Zeeuwse
commissie die hetzelfde wilde bereiken. Het plan was nu tot
een risicovereniging voor waterschappen in heel Nederland
te komen. Pieter van Foreest was inmiddels voorzitter van
de Vereeniging van DVSvW geworden en presenteerde deze
opzet in de Algemene Vergadering van de Hondsbossche
van 13 mei 1909. De hoofdingelanden gingen bij acclamatie
accoord. Tijdens een nationale vergadering te Utrecht op 29
juni 1909 werd inderdaad tot oprichting van wat voluit heette
de 'Onderlinge Risico-Vereeniging voor Waterschappen,
Polders, Veenschappen en Veenpolders' besloten. De nieuwe
organisatie sloot zich voor de uitvoering aan bij de Centrale
Werkgevers Risico-Bank. Tijdens de vergadering in Utrecht
werd Van Foreest tot bestuurslid van de Risico-Vereeniging
gekozen, die op 1 januari 1910 van start ging. Gehoopt werd
op een aanzienlijke besparing. De uitkeringen wegens tijdelijke
arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ongeval werden door
de gezamenlijke waterschappen in hun provincie gedragen, de
kosten verbonden aan blijvende invaliditeit werden gespreid over
alle deelnemende waterschappen in heel Nederland. Men zou
dus alleen de werkelijke lasten voortvloeiende uit ongevallen van
waterschapspersoneel dragen en niet meer dan dat.82
Ongewis en zwaar werk
Bij de overstap op uitvoering van de werkzaamheden in eigen
beheer stelde hoofdopzichter Mann een Instructie voor de
werklieden in dienst bij het Hoogheemraadschap van den
Hondsbossche en Duinen tot Petten op, die in de Algemene
Vergadering van 31 maart 1898 werd vastgesteld. Enkele
sleutelpassages:
- de hoofdopzichter of opzichter hebben de leiding;
- de hoofdopzichter kan een ieder met alle werkzaamheden
belasten;
- de betaling is zoveel mogelijk in stukwerk; uitbetaling op
zaterdagavond door de hoofdopzichter aan zijn bureau (en dus
niet in het café);
- De arbeiders moeten altijd klaar staan om stormschade te
herstellen, ook tijdens de nacht en op zon- en feestdagen.83
Onderlinge Risico-Vereeniging
ALGEMEENE LEDENVERGADERING,
Woensdag 14 Juni 1916, des namiddags om 1"ü uur,
Kortom, Manns wil was wet, de arbeiders
konden zondermeer bij nacht en ontij
worden opgetrommeld en het stukwerk
dwong hen tot stevig aanpoten.
Het dijkwerk was bovendien erg onzeker.
Het hoogheemraadschap huurde arbeids
krachten in naar gelang de hoeveelheid werk
en de weersomstandigheden. Bij noordelijke
of westelijke wind zakte het water bij eb
bijvoorbeeld onvoldoende om veel te kunnen
doen.84 De hoeveelheid werk fluctueerde ook
sterk. Na een rustige winter met weinig
stormschade viel er niet zo veel te doen. Dan
moesten de arbeiders elders aan de slag zien
te komen. Hoofdingeland K.Cz. de Boer
vroeg tijdens de Algemene Vergadering van
6 mei 1908 of dat in dergelijke jaren niet tot
armoede onder het werkvolk leidde. Hij
drong aan op een zo gelijkmatig mogelijk
spreiding van de uitgaven aan het onderhoud.
Dijkgraaf Van Foreest stelde hem gerust:
59
VOOR
(Goedgekeurd bij Kon. Besluit van 18 October 1909, No. 59)
aangesloten bij de Centrale Werkgevers Risico-Bank te AMSTERDAM;
No. 547S/A. AMSTERDAM, 31 Mei 1916.
Singel 120/130.
Ingevolge het bepaalde in Artikel 31 der Statuten, roept het Bestuur de
leden op voor eene
te houden op
in het Zuid-Hollandsche Koffiehuis te 's-Gravenhage.
Uitnodiging voor de algemene ledenvergadering van de Risico-Vereeniging voor Waterschappen in Den
Haag, 1916. Regionaal Archief Alkmaar, archief Hoogheemraadschap van de Hondsbossche.