overleg met het Rijk stelden GS voor het onderhoud van de hele Noordzeekust ten zuiden van Camperduin voor rekening van de provincie te nemen. Dit op de voorwaarde dat de Hondsbossche een strandhoofd bij Camperduin liet aanleggen en ook het beheer daarvan op zich nam. Na uitvoerige discussies stemde de Algemene Vergadering van de Hondsbossche hiermee in en er werd een overeenkomst met GS gesloten. Maar het voorstel haalde geen meerderheid in de vergadering van Provinciale Staten en de zaak werd verdaagd.23 Hoogheemraad C.P. Donker deelde naderhand aan de hoofdingelanden mede dat hem tijdens een overleg tussen GS en het DB te Petten gebleken was dat bij de provincie de gedachte bestond dat het hoogheemraadschap verplicht was ten zuiden Camperduin voor de De aanleg van het strandhoofd bij Camperduin, 191211913. Regionaal Archief Alkmaar, familiearchief door GS gedwongen kon worden. Donker concludeerde hieruit dat "men in bestuurslichamen niet juist meer op de hoogte [is] van de oorsprong, het doel en de betekenis van het Hoogheemraadschap. Met vrucht kan die onkunde slechts bestreden worden, wanneer wij de kennis van onze geschiedenis verbreiden"24 Deze woorden waren aanleiding om aan geïnteresseerde bestuursleden studies over de historie van de zeewering te geven, zoals de uitgaven van oude documenten verzameld door dijkgraaf J.A. Kluppel en de winnende inzending op de prijsvraag over de reconstructie van de Hondsbossche uit 1864 door J.F.W. Conrad.25 GS legden zich niet bij hun nederlaag neer en probeerden het opnieuw. Op 19 december 1911 gingen Provinciale Staten alsnog akkoord met het voorstel tot overname van de duinenkust. Dit betekende ook dat de Hondsbossche moest beginnen met de aanleg van een strandhoofd bij Camperduin. De door de hoofdopzichter van het hoogheemraadschap gemaakte plannen werden direct ter goedkeuring bij Provinciale en Rijkswaterstaat ingediend. Het nieuwe hoofd werd voornamelijk uit gewapend beton geconstrueerd. In de lente van 1912 gingen de werkzaamheden van start. De kosten werden begroot op 47.500 gulden. Ter dekking van deze kosten sloot het hoogheemraadschap een lening van 50.000 gulden af. Door slecht weer lukte het niet het nieuwe hoofd voor het inzetten van de herfst helemaal te voltooien. Desondanks doorstond het een zware najaarsstorm op 11 november 1912 goed. In de lente van 1913 ging men weer aan het werk. De kosten vielen helaas wel een stuk duurder uit dan begroot vanwege het al genoemde ruwe weer en de gestegen arbeidslonen.26 Aankoop van de Leipolder In 1908 verwierf het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche de direct achter de zeewering gelegen Leipolder. Een strategische aankoop zoals men dat tegenwoordig zou noemen. De Leipolder werd bemalen door een molentje bij de Dromerdijk dat de Hondsbossche in 1817-1818 had laten bouwen om het water uit de kleiputten achter de zeewering weg te werken. In 1849 gaven de eigenaren van de Leipolder - het ging om drie Zijper boeren - te kennen het molentje inclusief het bemalen van de putten wel over te willen nemen als het hoogheemraadschap met geld over de brug kwam. Er werd inderdaad een akkoord bereikt. De Hondsbossche betaalde 3.000 gulden toe en leverde de nodige houtwaren in verband met de verplaatsing van het molentje naar een beter geschikte plek.27 Maar aan het begin van de 20e eeuw waren de rollen omgedraaid. Nu had het hoogheemraadschap interesse in de Leipolder. De reden was klei. De voor de versterking van de zeewering benodigde specie haalde men van de Oude Schoorlse Zeedijk, die zijn taak reeds lang had verloren. Die voorraad 50 kustverdediging te zorgen en daartoe Van F ore est. Het windmolentje in de Leipolder. De vlucht van de molen was 15 meter, de doorsnede van de vijzel 1 meter. Rond 1930 werd het molentje door een klein elektrisch gemaal vervangen. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Edam.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2006 | | pagina 51