Een pensioen voor cle weduwe Rups?
Bij de in 1896 afgesloten pensioenverzekering voor het
personeel was een uitkering ineens aan de nabestaanden na
het overlijden van de pensioengerechtigde inbegrepen. Verder
was US in principe aan door het wegvallen van de kostwinner
getroffen weduwen en wezen tot niets verplicht. Maar toch vond
het bestuur soms dat er iets extra's gedaan moest worden. Het
geval van de nabestaanden van architect Rups leidde tot een
interessante discussie in het bestuur over dergelijke ondersteuning
waarbij dijkgraaf Van Foreest zich niet onbetuigd liet.
In de vergadering van het DB van 15 april 1905 meldde
dijkgraaf Pieter van Foreest dat er in plaats van architect Rups
een waarnemer was benoemd. Dit omdat "Den heer A.H.D.
Rups,.op last van zijn geneesheer wegens overspanning
van zenuwen eenigen tijd rust moet nemen"Van Foreest had
in overleg met twee hoogheemraden J.E. van Niftrik voor 30
gulden per week al aangezocht. Op 21 juli 1905 waren dijkgraaf
en hoogheemraden van US weer bijeen in Alkmaar. A.H.D.
Rups, 28 jaar architect van US, was inmiddels overleden te
Leiden "...waar hij voor zijn geschokt zenuwgestel verpleegd
werd... Na eenige woorden van waardering aan wijlen Den
Heer Rups te hebben gewijd wordt besloten om zijne weduwe tot
1 Juli 1905 tractement uit te keren"
Anderhalve maand later besprak het DB een verzoekschrift
van de weduwe Rups ter verkrijging van een pensioen. Dijkgraaf
Pieter van Foreest meldde "op dit request niet te willen ingaan,
omdat er tot het verleenen van finantieelen steun hier geen
noodzakelijkheid bestaat en de tegenwoordige weduwe Rups
maar enkele jaren met Rups is gehuwd"Twee hoogheemraden
wilden duizend gulden geven als tegemoetkoming in de verhuis-
en vestigingskosten te Amsterdam. Een andere hoogheemraad
stelde voor de zaak aan te houden tot een vergadering
voorafgaand aan de komende Algemene Vergadering en dan met
een voorstel te komen. Zo geschiedde, maar van die vergadering
van het DB is helaas geen verslag. Wel van de Algemene
Vergadering, gehouden op 23 november 1905: "de voorzitter
deelt het overlijden van de zeer verdienstelijke Architect van het
hoogheemraadschapde heer A.H.D. Rups den 28 Mei te Leiden
[mee], waar hij als zenuwlijder verpleegd werd. Hij werd 55
jaar" ,38 Er was toen nog een verzoekschrift ingekomen van de
weduwe Rups, waarin ze weer vroeg om een pensioen indien
haar stiefzoon August Louis niet als opvolger van zijn vader
werd benoemd. Voorzitter Van Foreest stelde dat een en ander
ampel in het DB was besproken en "dat men tot cle overtuiging
is gekomen, dat er geen sprake van kan zijn, om aan de weduwe
Rups pensioen te verleenen, omdat zij volstrekt niet onverzorgd
is achtergebleven en omdat zij duizend gulden heeft gekregen
van het Nederl. Werkliedenfonds, voor welk bedrag zij cloor het
College van Uitwaterende Sluizen was
verzekerd"Wel vond het DB dat het
overlijden van Rups op een noodlottig
tijdstip kwam voor zijn zoons omdat
hun opleiding nog niet was voltooid.
De oudste studeerde nog voor arts
en August Louis {"een knappe flinke
jongen") was te jong om zijn vader
bij US op te volgen. Daarom stelden
dijkgraaf Pieter van Foreest en de
hoogheemraden aan de hoofdingelanden
voor de weduwe 1.000 gulden te geven
waaruit dan de afronding van de studies
van de zoons van Rups gefinancierd kon
worden.
Dit voorstel ontmoette de nodige
weerstand. Hoofdingeland en
burgemeester van Beverwijk jhr. Boreel
van Hogelanden was absoluut tegen.
US had door het pensioenfonds onlangs
voldoende voor zijn personeel gezorgd.
Daar moest men niet direct weer aan
gaan tornen. Hij vreesde bovendien
voor een gevaarlijk precedent. Een andere hoofdingeland viel
hem bij. Van Foreest antwoordde dat hij eerst ook niet op het
verzoek van de weduwe wilde ingaan, maar dat het DB later,
wegens de grote verdiensten van Rups, had besloten toch aan de
hoofdingelanden een voorstel te doen om haar in de gelegenheid
te stellen de studie van de twee stiefzoons te betalen. Een
hoogheemraad viel de dijkgraaf bij. Hij wees erop dat de
oudste zoon door de ziekte en het overlijden van zijn vader erg
achterop was geraakt met zijn studie medicijnen. Hij vreesde
weliswaar ook voor precedentwerking, maar wilde toch de
tegemoetkoming in de studiekosten geven. Uiteindelijk werd het
voorstel met 13 tegen vijf stemmen aangenomen.
Afscheid als dijkgraaf
In de Algemene Vergadering van 30 november 1917 kondigde
Pieter van Foreest zijn periodieke aftreden op 1 januari 1918
aan. Hij had de normaal aangehouden leeftijdgrens van 70
jaar overschreden en daarom minister van Waterstaat Lely
over een eventuele herbenoeming gepolst. Die achtte zulks zo
goed als uitgesloten, maar er hing veel af van het advies van
Gedeputeerde Staten (GS). Hoogheemraad A J. Peeck overlegde
daarop met de voorzitter van GS, de Commissaris van de
Koningin. Hij had uit dat gesprek de indruk overgehouden dat
het beter was Van Foreest niet op de voordracht te zetten, wilde
men hem een échec besparen. In deze omstandigheden achtte
dijkgraaf Van Foreest het beter dat men niet op hem stemde.
Hoogheemraad Kernkamp verklaarde vervolgens:
41
De dienstwoning van de architect aan de Schepenmakersdijk in Edam. Op de verdieping bevonden zich
logeerkamers waar het bestuur kon overnachten. Overgenomen uit Belonje 1945.