Schardam en Monnickendam op de Zuiderzee en vier sluizen te Nauerna en Zaandam op het Noordzeekanaal. De polders mochten aanvankelijk onbeperkt op de boezem lozen of uitmalen. Dit gaf echter grote problemen als er door ongunstig weer niet veel water op zee gespuid kon worden. De waterstand liep dan in de kanalen die deel uitmaakten van de Schermerboezem niet zelden zo hoog op dat polders met lage dijkjes overstroomden. Daarom werd na veel geharrewar in 1795 de zogenaamde peilbemaling ingevoerd. Zodra op een centraal punt (Spijkerboor) AP (Amsterdams Peil) bereikt was, kregen de poldermolens en -gemalen het sein te stoppen met uitmalen. Als in Spijkerboor het peil tot AP - 0,1 m. was gedaald, werd sein gegeven dat er weer gemalen mocht worden. De hele organisatie van de peilbemaling werd al spoedig bij US ondergebracht, hoewel er tot 1881 nog wel een aparte financiële administratie, buiten het gewone beheer van US om, van werd bijgehouden.12 De tweede taak van US, het zorgen voor voldoende zoet water in de boezem voor irrigatiedoeleinden, was zo mogelijk nog ingewikkelder. Het Noorderkwartier vormde tot de inpoldering van het H in combinatie met de aanleg van het Noordzeekanaal in 1870-1876 in feite een eiland dat aan alle kanten door zout zeewater werd omringd. De zoetwatervoorziening was hierdoor problematisch. Het Noordzeekanaal bracht eerst nauwelijks verbetering in deze situatie. Het water in het nieuwe kanaal was namelijk behoorlijk brak en soms vervuild omdat Amsterdam uit de Zuiderzee water betrok om de smerige stadsgrachten te spoelen. Dit water werd weer geloosd in het Noordzeekanaal.13 Geldstromen Het leeuwendeel van de inkomsten van US kwam uit de omslag, de waterschapsbelasting. In het nieuwe reglement van 1881 werd de omslag opnieuw geregeld. Alle landen die direct of indirect op de Schermerboezem loosden, waren in principe omslagplichtig. Maar ingelanden in polders die slechts gedeeltelijk op de Schermerboezem afwaterden, betaalden navenant minder. Natuurlijk was het destijds administratief ondoenlijk dat US zelf de ingelanden aansloeg. De heffing verliep daarom via de polderbesturen. Naast de omslag genoot US nog enkele kleinere inkomsten als de opbrengst van de verpachting van de visserij in de boezemwateren en sluizen.14 In tabel 1 worden de inkomsten en uitgaven van US in de periode dat Pieter van Foreest bij dit hoogheemraadschap betrokken was samengevat. In de rekeningen werden de uitgaven uitgesplitst over diverse hoofdstukken, zoals 'kosten voor bestuur en bedienden'. Hieronder vielen de salarissen van de dijkgraaf (600 gulden per jaar in 1880), de hoogheemraden (200 gulden), de architect (1.500 gulden), de secretaris en de penningmeester (ieder 500 gulden), de bode (275 gulden), de vier sluiswachters te Schardam (samen 208 gulden), de sluiswachter te Edam (50 gulden), de brugwachter aldaar (12 gulden) en de sluiswachter te Oudesluis (30 gulden). Maar niet alle lonen staan hier genoteerd. US had een timmerwerf voor het maken van sluisdeuren aan de Schepenmakersdijk in Edam. Die stond onder leiding van de architect die er naast woonde. In 1894 werkten daar acht vaste werklieden. Wanneer dat nodig was, huurde de architect los personeel in. Hij regelde dat geheel zelfstandig en declareerde het uitbetaalde loon. In 1895 werd aan architect A.H.D. Rups op deze manier ter betaling van de timmerlieden ruim 2.222 gulden, idem voor de metselaars en steenzetters nog eens 570 gulden, voor de heiers en sjouwerlieden ruim 444 gulden en voor baggerlieden Tabel 1: De gemiddelde jaarlijkse inkomsten en uitgaven van US (afgerond op honderden guldens) uit vijfjaarlijkse perioden, 1880-1919. Periode Inkomsten Uitgaven 1880-1884 42.100 35.900 1885-1889 35.000 30.000 1890-1894 32.400 28.200 1895-1899 37.300 32.800 1900-1904 34.000 29.900 1905-1909 57.200 50.100 1910-1914 58.000 43.300 1915-1919 64.400 56.900 1.311 gulden uitbetaald. Dit geheel van salarissen, tractementen en lonen was de grootste afzonderlijke kostenpost in de uitgaven van US. Daarna volgde het onderhoud van de sluizen en andere zaken als het gemeenlandshuis aan de Schepenmakersdijk in Edam, de dienstwoningen en het baggerwerk in de boezemwateren.15 De in tabel 1 verzamelde gegevens wijzen uit dat de financiën van US gezond waren en lang op een gelijk niveau gehouden konden worden. De cijfers maken ook duidelijk dat US financieel gesproken in vergelijking met het andere grote Noord-Hollandse hoogheemraadschap, dat van de Hondsbossche en Duinen tot Petten, maar een kleine organisatie was. Bij de Hondsbossche ging in het laatste kwart van de 19e eeuw bijna altijd meer dan 100.000 gulden per jaar om en aan het einde van de Eerste Wereldoorlog ruim twee ton. We komen daar nog op terug. 34 bron: WAP, AHUS inv.nrs. 627-667 Mr. F.F. Karseboom, van 1882 tot zijn dood in dood in 1895 secretaris van US. Hij was tevens officier van justitie bij de rechtbank in Alkmaar. Regionaal Archief A Ikmaar.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2006 | | pagina 35