- ,h °röu' >"ih* (fewakiaoaC k„, lf,ocfYl_oe/i ^«.Ofarfpt v(lï, j1" Ö'e W «.fr n£ wci-oitf 6e.vcn rm-i nOc L JWftn uioniOfTi'öa^i wf—».,,- TK?^r*c "K'OU Am» ImrfniMiJfc 'fef* Toezicht op de dijkzorg Onderhoud lïfrwy (<r öi|d. ^.-w. b*nOifilS>tnnTf«ttfatl, n'n^**S b*« Ail li./ 1W1„,„ /rtflf »<WtV ')k.„ iyi..l, ivv/;„ Voo> })>)M >>>u ,.oAt. i,v j,B,f ft>l(1 'M #u De onderwerping bracht geen verandering in de belangrijk ste grondslagen van het dijkbestuur. De dorpsgemeenschap pen, de bannen, bleven daarin een centrale rol spelen, al gebeurde dit sindsdien onder het oppertoezicht van de landsheer. Wel werd de samenstelling van de lokale bestu ren gereorganiseerd. In 1299 werden op het platteland van West-Friesland naar Hollands model colleges van schout en schepenen ingesteld. Ten aanzien van het plaatselijk dijkbe stuur vervulden zij de rol van dijkgraaf en heemraden. Het feitelijke onderhoud werd gedaan door de dorpelingen zelf. Nalatige dijkplichtigen werden door de schout voor de sche penen gedaagd. Deze deden vervolgens als dijkrechters uit spraak.9 Veel dijken in het Noorderkwartier werden op grond van deze regeling bestuurd. Voor sommige dijken was echter een krachtiger toezicht nodig.10 Dit gold ook voor de Westfriese Omringdijk, die de frontlinie vormde van de Hollandse kustverdediging in het noorden. Vanwege het grote belang van deze dijk werd het oppertoezicht niet aan de plaatselijke rechtscolleges opgedragen, maar aan de twee overkoepelende baljuwschappen die na de onderwer ping waren ingesteld. De baljuw van het Westerbaljuw schap (of 'baljuwschap van Kennemerland en West-Fries land') nam namens de landsheer als dijkgraaf het oppertoe zicht waar over de zeedijken van het Geestmerambacht en de Schager- en Niedorperkoggen. De baljuw van het Oos terbaljuwschap (of 'baljuwschap van Medemblik') deed het zelfde voor Drechterland en de Vier Noorder Koggen. In beide baljuwschappen fungeerden tevens colleges van heemraden als dijkrechters. De westelijke ambachten hadden een gezamenlijk college, Drechterland en de Vier Noorder Koggen daarentegen hadden elk een eigen college van vier heemraden.11 De heemraden werden door de bal juws namens de graaf gekozen uit een door de koggen gemaakte voordracht. Een kogge was een samenwerkings verband van een aantal bannen, met name in zaken betref fende de Westfriese Omringdijk. De koggen in de oostelijke ambachten telden ieder vijf bannen, die in het westen twee of drie. Na een rechterlijke reorganisatie in West-Friesland in 1414-1415 werden de twee baljuws vervangen door dijk graven en de baljuwschappen omgedoopt in Wester- en Oosterdijkgraafschap. In 1503 werd het Oosterdijkgraaf- schap gesplitst, omdat de zeedijk te lang werd gevonden voor één dijkgraaf. De Vier Noorder Koggen en Drechter land hadden sindsdien ieder een eigen dijkgraaf.12 In 1640 vond een laatste aanpassing plaats. Voor Drechterland werden voortaan twee dijkgraven benoemd, één uit Enk huizen en één uit Hoorn, die bij toerbeurten het ambt om het jaar moesten waarnemen.1-11 Oorspronkelijk moest ieder ambacht het binnen zijn gren zen gelegen gedeelte van de Omringdijk onderhouden.14 Het recht om dit algemene uitgangspunt te wijzigen was voorbehouden aan de landsheer. In de ambachten volgde Op deze bladzijde uit de verstoeling van de Drechterlandse zeedijken uit 1470 is ondermeer sprake van een inlaagdijk uit 1452 'in die horn' bij Scharwoude. Na meting bleek de nieuwe dijk 11 roeden 40 m.) langer dan de oude. Westfries Archief, Hoorn. een interne verdeling van de dijklasten over de ingelegen bannen volgens het principe 'morgen-morgensgelijk', dus naar rato van hun oppervlakten.15 Voor een eerlijke verde ling of 'verstoeling' moet men beschikking hebben gehad over gegevens betreffende de lengte van de dijk en de grootte van de bannen. Er is al een meting van de Omring dijk bekend uit 1320.16 De oudste in verband met het dijkonderhoud opgemaakte lijst van oppervlakten van bannen dateert uit 1470 en betreft het ambacht Drechter land.17 Het dagelijks onderhoud van de Omringdijk was de taak van de bannen. De plaatselijke besturen hielden een grond- administratie bij, aan de hand waarvan het dijkonderhoud verder werd verdeeld. Ook hier gebeurde dit morgen-mor gensgelijk: hoe meer land iemand bezat, hoe groter zijn bij drage. Het door een individuele grondbezitter te onderhou den dijkgedeelte werd 'hoefslag' genoemd.18 In elke banne had een speciale functionaris, de waarschap, de dagelijkse leiding over de werken. De waarschap trad namens zijn banne op als tussenpersoon tussen dijkgraaf en heemraden EEN GEMENE DIJK? 7

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2004 | | pagina 7