In de veelal wat hoger gelegen kerken vond de bevolking een veilig heenkomen. De kerk van Lambertschaag staat op een
restheem. De door de vloer van de kerk afgedekte veengrond stond niet aan verwering bloot en klonk veel minder in dan het land
er omheen. Zo kwam de kerk op een 'verhoging' te staan. Tekening in pen en penseel door C. Pronk, 1730.
Rijksarchief in Noord-Holland, Haarlem
wederom zwaar getroffen. Vooral de dijk aan de noordkant
was totaal vernield. Herstel zou zeker 40.000 gulden kos
ten. Dat kon het poldertje - al belast met leningen ad 90.000
gulden en openstaande schulden van 10.000 gulden - abso
luut niet opbrengen. In de zomer van 1676 verzochten de
voogden van Immenhorn daarom binnen de Westfriese
"gemeenschap van dijckagie" van de vier ambachten te
worden gelaten. Zij verklaarden zich bereid 5.000 gulden
bij te dragen aan het dijkherstel en natuurlijk konden de
landerijen in het poldertje dan worden aangeslagen in de
Westfriese dijkskosten. De ambachten voelden hier echter
helemaal niets voor. Ze hadden het al moeilijk genoeg en
het was nog altijd beter de eigen dijk goed te maken dan die
van een ander over te nemen, zo oordeelde bijvoorbeeld
het bestuur van de Vier Noorder Koggen.97
De hoofdingelanden van Immenhorn dienden vervol
gens een verzoekschrift in bij de Staten van Holland. De
Gecommitteerde Raden brachten in januari 1678 - na de
partijen te hebben gehoord - advies over de kwestie uit. Zij
onderkenden dat de Omringdijk al 40 jaar grote voordelen
van het poldertje genoot, want die werd over een lengte
van 792 roeden (circa 3 km.) door het dijkje van Immen
horn gedekt. Spoelde Immenhorn weg, dan moest dit stuk
van de Omringdijk van kostbare paal- en wierwerken wor
den voorzien. Het was dus in feite voor de ambachten een
kwestie van zichzelf een dienst bewijzen en meteen een
buur uit de brand helpen. Volgens de Raden was het rede
lijk als de vier ambachten een subsidie van 60.000 gulden
aan Immenhorn verstrekten, te betalen in 15 gelijke jaarter-
niijnen. Dit op voorwaarde dat het poldertje zo spoedig
mogelijk zijn dijk repareerde. De Staten besloten op 27
december 1678 volgens dit advies.98
Het bij het tussenvonnis van 1650 van de Hoge Raad
ingestelde college van hoofdingelanden van West-Friesland
had de kwestie inmiddels al aanhangig gemaakt bij het Hof
van Holland. Dat diende maar uit te maken welke rechten
Immenhorn op West-Friesland precies hard kon maken. De
voogden en ingelanden van het poldertje waren ondertus
sen niet in staat aan de bepaling omtrent de snelle reparatie
van hun dijk zoals gesteld in het besluit van de Staten te
voldoen. Zij lieten hun land in de steek en Immenhorn
werd prijs gegeven aan de zee. Het duurde tot 1873 voordat
deze strook buitendijks land opnieuw werd bedijkt en wel
door de stad Enkhuizen 99
EEN GEMENE DIJK?
51