Het eindvonnis van 1695 banne Abbekerk zijn er echter opvallende verschillen te constateren. In de relatief dichtbevolkte dorpskern ontbre ken maar liefst 58 van de 94 huizen, in de kleine buurt schap De Weere slechts 6 van de 23. Ter vergelijking is ook een ander dunbevolkt gebied bestudeerd, namelijk het vier kilometer lange westelijk gedeelte van de Zwaag- dijk. Van de circa 35 huizen die hier omstreeks 1650 ston den, staan er 31 (ongeveer 90 op de manuscriptkaart. Bij meer dan de helft van deze huizen heeft de afgelopen jaren archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Daarbij bleek Dou de toenmalige situatie correct te hebben weer gegeven. Samenvattend kan worden gesteld dat de betrouwbaar heid van de manuscriptkaart lijkt toe te nemen naarmate de bebouwing meer verspreid is. Of dit ook voor andere plaatsen in West-Friesland geldt, vergt nader dorpsgewijs onderzoek. Dat niet alle huizen zijn ingetekend is jammer, maar in vergelijking met oudere gewestkaarten is de manuscriptkaart een enorme stap vooruit. De proceskaar- ten van Pieter van der Meersch, Jan Cornelisz. Schagen en Johannes Dou vormen santen een indrukwekkend tijdsdo cument, dat vanwege de schaal, topografische en meet kundige betrouwbaarheid en informatieve waarde in de kartografie van Nederland uit de 17e eeuw slechts door weinig andere kaarten wordt geëvenaard, laat staan over troffen. Van West-Friesland zijn er voor de invoering van het Kadaster in 1832 waarschijnlijk geen betere topografi sche kaarten gemaakt. Behalve een aanpassing van de quota bepaalde het tussen vonnis van 1657 dat aan Drechterland en de Vier Noorder Koggen slechts viervijfde deel van eventueel teveel betaald dijkwerk zou worden uitgekeerd. Deze korting had te maken met de bezwaren inzake de verponding die in het begin van het proces door het Geestmerambacht en de Schager- en Niedorperkoggen waren aangevoerd. Die was indertijd vastgesteld op eenvijfde deel van de huurwaarde van landerijen na aftrek van de dijklasten. Na 1657 leidde het Groot Proces lange tijd een min of meer slapend bestaan. Pas na de dijkdoorbraak bij Schar- woude in 1675 werd de zaak op initiatief van het Geest merambacht en de Schager- en Niedorperkoggen nieuw leven ingeblazen. De enorme kosten van de ramp hadden eens te meer aangetoond dat zelfs de kleinste aanpassing van de quota hen veel geld kon besparen. Nu werd ook ein delijk werk gemaakt van het verzamelen van gegevens om de waarde van de landerijen in de verschillende delen van West-Friesland met elkaar te kunnen vergelijken. Daartoe werden afschriften gemaakt van de registers van de veer tigste penning, een belasting op de overdracht van onroe rend goed, betreffende de periode 1660-1690. Dit materi aal, dat mogelijkheden biedt voor allerlei vormen van historisch onderzoek, is nog altijd vrij onbekend.80 Op 2 oktober 1695 kwam eindelijk, na bijna 60 jaar proce deren, de einduitspraak van de Hoge Raad. De quota wer den voor de laatste maal aangepast. Hierin waren behalve de oppervlakte ook de 'last' (belastingdruk) en 'macht' (waarde) van de landerijen verdisconteerd. Toch is het opvallend dat de definitieve percentages nauwelijks afwij ken van de metingen van Dou en Koutter, inmiddels veer tig jaar geleden (zie tabel). Of het eindvonnis van de Hoge Raad daarmee mag worden beschouwd als een postuum eerherstel voor de twee land meters, valt op dit moment niet met zekerheid te zeggen. Mogelijk leidde de verschijning van de kaart van Uitwate- rende Sluizen in 1680 tot een herwaardering van het werk van Dou. Iedereen kon sindsdien met eigen ogen zien dat hier een momumentaal stuk werk was afgeleverd. Duide lijk is wel, dat men het er toen al over eens was dat de gemeenmaking van de Westfriese Omringdijk in 1650 tot een grote verbetering van het dijkonderhoud had geleid. Volgens G. de Vries Az. werd dit treffend verwoord in een memorie van Drechterland en de Vier Noorder Koggen: "In plaetse dat de waerscappen in elck haeren particulieren hoef- slagh, omme minder kosten te hebben, de gebreecken voor deesen waeren bedeckende, nichtjens en neefjens excuseerende ende bij den dijckgraeve sooveel moghelijck met ghiften ende gaven ooghluyckin- ge soeckende, soo is nu in de ghemeene dijckagie bij naeckte onder- vindinghe bekendt geworden dat nu alle de waerscappen teghelijck de minste ghebreecken aen haere dijcken aen de hooftingelanden bekendt maecken ende aenwijsen, ende ter contrariën nu altoos zijn klaghende over de onachtsame beraeminghen tot het maecken van haere dijcken, overmits dat sij dat nu in 't particulier niet en draeghen, maer in 't ghemeen wordt omgheslaeghen".^ De zee had hier geen boodschap aan. De verbeteringen ten spijt zou zij tijdens het Groot Proces nog één keer haar ver woestende kracht laten zien. - v - 26 EEN GEMENE DIJK?

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2004 | | pagina 26