Maximiliaansheren Een nieuwe verstoeling? hadden over de waarschappen. Hij legde echter een voor stel naast zich neer om een overkoepelend college in te stel len van rechtstreeks door de landsregering te benoemen hoogheemraden over de gehele Omringdijk.-59 In 1436 werd daartoe vanwege dreigende dijkdoorbraken alsnog besloten door Filips van Bourgondië, maar om onduidelijke redenen ging de oprichting van dit hoogheemraadschap van de Westfriese Omringdijk toen niet door.40 Enkele jaren later vond toch een eerste fundamentele verandering plaats, en wel in het Geestmerambacht. Daar fungeerden soms waar schappen die zelf dijkwerk hadden aangenomen. Om aan dit soort wantoestanden een einde te maken stelde Filips van Bourgondië in 1439 een nieuw college van zes waar schappen in, die werden gekozen door de graaf en enkele eigenaren van heerlijkheden.41 In de loop van de 15c eeuw was de toestand van de zeedijk van de Vier Noorder Koggen, ondermeer door het verdwij nen van vrijwel al het voorland, steeds zorgwekkender geworden. Op 14 februari 1493 werd het oude gebruik dat iedere dijkplichtige zijn eigen hoefslag maakte, door Maxi- miliaan van Oostenrijk verboden. De werken moesten voortaan door dijkmeesters worden aanbesteed en werden onder het oppertoezicht geplaatst van een aantal gedepu teerden uit de steden Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik. Zij konden ook meer werk bevelen dan door dijkgraaf, heemraden en waarschap pen was gedaan.42 De leden van dit 'college voor de super- intendentie over de Vier Noorder Koggen-zeedijk' heetten later 'Maximiliaansheren'. Het verzet tegen de vernieuwingen bleef niet uit. De ingezetenen klaagden over veel hogere kosten dan vroeger. Het Hof van Holland stelde een onderzoek in en besloot 25 oktober 1497 de instelling van dijkmeesters op te heffen en de oude gewoonten te herstellen. Al snel bleek echter dat de waarschappen geen haar beter waren dan voor 1493. De verzuimen waren zo groot dat de dijk vaak in gevaar ver keerde en meermaals doorbrak. Tijdens de jaren dat de dijk meesters hadden gewerkt, was het nut van het nieuwe systeem duidelijk bewezen. Toen de dijk in 1508 en 1509 weer op diverse plaatsen doorbrak, werden opnieuw dijk meesters aangesteld. Het stelsel van 'dijken bij hoefslag' was daarmee vervangen door een vorm van gemeenschappelijk onderhoud.45 Het principe van gemeenschappelijk dijkonderhoud werd eerder - tot 1555 - al toegepast voor de Hondsbossche Zeewering en later ook in de Hollandse droogmakerijen.44 De doorbraak van de Waterlandse zeedijk in 1610, waardoor de bedijking van de Beemster twee jaar vertraging opliep, bracht sommige onderhoudsplichtige dorpen tot het indie nen van een verzoekschrift aan de Staten van Holland om deze dijk gemeen te maken.45 Vanwege de bezwaren van andere dorpen ging dit niet door. Maar blijkbaar begon het besef dat het oude stelsel van dijkonderhoud niet deugde ook bij plaatselijke besturen door te dringen. De jaren 1597-1635 kunnen voor het Noorderkwartier worden gekenmerkt als het tijdvak van de droogmakerijen. Achtereenvolgens werden de Zijpe (1597), Wieringerwaard (1611), Beemster (1612), Heerhugowaard (1631) en Scher mer (1635) en diverse kleinere binnenmeren in cultuur grond herschapen. De waterstaatkundige gevolgen waren groot. De meren vormden niet langer een uitgestrekte boezem voor de berging van binnenwater. Het tempo van uitmalen van de polders en de verwerkingscapaciteit van de nu veel kleinere boezem moesten opnieuw op elkaar worden afgestemd. Dit bleek in de praktijk een uiterst moei zaam proces. Hier stonden echter grote voordelen tegen over. De aanzienlijke economische schade die de binnenme ren jaar in jaar uit door afslag van land en hoge waterstan den toebrachten aan het gewest, behoorde definitief tot het verleden. Ook voor de Westfriese Omringdijk waren de bedijkin gen gunstig. Grote delen van de dijk werden van de slag van water bevrijd, wat leidde tot een aanzienlijke verlaging van de onderhoudskosten. De westelijke ambachten profiteer den hiervan verreweg het meest. Het Geestmerambacht had na 1635 alleen nog maar 'droge' dijken in onderhoud. Voor de Schager- en Niedorperkoggen gold vrijwel hetzelfde. Het enige stuk zeedijk dat voor dit ambacht resteerde (tussen Barsingerhorn en Lutjewinkel), lag in de luwte van de Wie ringerwaard.46 Voor Drechterland was het onderhoud van de Walings- dijk en een gedeelte van de Huigendijk verlicht, maar voor het overige was er weinig reden tot vreugde. Erosie van grote hoeveelheden voorland bij de Drechterlandse zeedijken maakte het onderhoud almaar duurder. De Vier Noorder Koggen hadden zelfs helemaal geen profijt van de droogma kerijen. Bovendien was de zeedijk van dit ambacht inmiddels veranderd in een kale dijk zonder voorland, die voortdurend zware offers eiste. Drechterland en de Vier Noorder Koggen konden niet lijdzaam blijven toezien hoe de westelijke ambachten bijna van lasten waren bevrijd, maar wel van het kostbare onder houd van de oostelijke zeedijken profiteerden. In hun ogen kon er slechts een conclusie zijn: de algemene verstoeling uit 1339 was niet langer rechtvaardig. Aangezien het recht om de verstoeling te wijzigen was voorbehouden aan de grafe lijkheid, zonden zij in 1636 een verzoekschrift van die strek king aan de Staten van Holland, aan wie na de afzwering van de laatste landsheer, Filips II, in 1581 de grafelijke macht was overgegaan. Vanzelfsprekend kwamen het Geestmerambacht en de Schager- en Niedorperkoggen hiertegen in verzet. Een door de Staten benoemde commissie moest zich over de kwestie uitspreken, maar deze kwam slechts met een pakket aanbevelingen tot verzwaring van een aantal zee- en binnen dijken en tot behoud van het resterende voorland. Over de verstoeling zelf werd met geen woord gerept. Dit was voor Drechterland en de Vier Noorder Koggen onaanvaardbaar. Juist op het punt van de verstoeling wilden zij uitsluitsel, omdat alleen zo een rechtvaardiger verdeling van de lasten kon worden bereikt. De zaak werd daarop in 1637 verwezen naar de Hoge Raad. Daarmee begon het Groot Proces.47 12 EEN GEMENE DIJK?

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2004 | | pagina 12