De bedijking van het Pettemervlak daagde waren het fretteren van duinkonijnen, loslopende honden, dobbelen en kaartspelen, het niet komen opdagen bij het stenen sjouwen voor de zeewering van het dorp en verstoring van de zondagsrust. In 1702 moesten bijvoor beeld chirurgijn Pieter Hendriksz. Roos en zijn vrouw er voor de laatstgenoemde overtreding aan geloven. Roos zelf had op zondag iemand geschoren en zijn echtgenote de stoep geschrobd.53 Werkelijk ernstige misdaden deden zich tijdens het bewind van baljuw en schout Bluzé niet voor. Toch verliep zijn loopbaan in de genoemde ambten niet helemaal zon der strubbelingen.Twee keer was Bluzé persoonlijk of in zijn hoedanigheid als baljuw namelijk aanklager en slacht offer tegelijk. De veroorzaker van de moeilijkheden was beide keren dezelfde, namelijk scheepstimmerman Jacob Cornelisz. Mooijman. Reeds in 1687 kwam de toen nog sub stituut-baljuw Bluzé met Mooijman in aanraking nadat hij op 20 maart van dat jaar enige heijens" -heidenen, zoals men destijds zigeuners noemde- en vagebonden het dorp had uitgezet. Mooijman was het niet eens met de wijze waarop Bluzé de zigeuners had aangepakt en verscheen 's avonds aan het gemenelandshuis ...seggende rondt uijt aldaar gecomen te zijn om (me) den eijs(ser) [Bluzé] wat uijtteschelden ende qual(ljk) te bejegenen..."Daarop had Bluzé zich in zijn dienstwoning terug getrokken, maar Mooijman gaf het niet op. Hij ging door met schelden en fulmineren: "...seggende onder anderen, In hevige woorden, (en) In facie tegens den eljs(ser) ghij handelt bijgut niet als eerl(ljke) luljden met de heijens maar als schelmen, ende om dat te seggen ben Ik hier gecomen, Ik hebbe de brulj van jou (en) van altemaal tartende (en) dagende den eljs(ser) tot (ver)scheljde malen buljten de deur te comen, dreigende hem wat te sullen leren (en) met hem te willen vechten, seggende Ik heb de duljvel van U. Toen Bluzé zich buiten vertoonde, greep Mooijman hem inderdaad bij de kleren. Gelukkig kwam de bode tussen beide. De schepenen veroordeelden Mooijman tot een boete van 21 gulden en 5 stuivers, die hij in mei netjes betaalde.54 Een paar jaar later, in 1691, ging Mooijman weer te ver. De scheepstimmerman zal onder de vissers en loodsen in het dorp best wel eens klanten hebben gehad die zijn reke ning niet konden of wilden betalen. In het genoemde jaar had Bluzé twee van Mooijmans schuldenaren, Dirk Claasz. en Jan Dircxsz., gegijzeld. Mooijman was daarna echter voor eigen rechter gaan spelen. Hij had namelijk ...slch nlet...ontslen, verder te doen apprehenderen [vastzetten], den persoon van Dirk Claasz., ja zelfs door adslstentle van een dlenaer deselve door paternosters [handboelen] te pijnigen, en het block...aen t been te sluljten..."Dit alles buiten de zwaar in zijn gezag aangetaste baljuw Bluzé om. Die had overigens Dirk Claasz. direct weer op vrije voe ten gesteld. Bluzé eiste een stevige straf. We kunnen echter verder niets meer over het geval vinden. Mogelijk heeft Mooijman het buiten het gerecht om met Bluzé op een akkoordje gegooid om erger te voorkomen.55 Als baljuw van Petten werd Abraham Bluzé ook belast met het regelen van het onderhoud van de Pettemer Zeewering, die aan de zuidkant aansloot op de Honds- bossche. Het kleine dorpje was zelf absoluut niet in staat om zijn zeewering in goede staat te houden. De Gecommit teerde Raden sprongen daarom voortdurend bij. In augus tus 1694 behandelden de Raden bijvoorbeeld een pittige rekening"wegens het Inbrengen en overmolborden van een gedeelte der duljnen besuljden het dorp Petten door Abraham Bleuze Balluw aldaar.Dat was geschied in hun opdracht en nodig geweest om het gevaar van een doorbraak bij storm te keren. Om de rekening van de aan nemers te kunnen betalen mocht hij geld lenen, maar het kwam ook wel voor dat de Hondsbossche het verzoek kreeg het bedrag van zo n betaalde rekening voor werk zaamheden aan het Pettemer duin aan Bluzé te vergoeden.56 In mei 1690 daagde Bluzé Hendrik Jansz. Hoet de Jonge voor de vierschaar nadat deze in de zomer van het jaar daarvoor zonder vergunning grond had afgegraven in het Vlak van Petten.57 Hiermee komen we op een kwestie waar Bluzé intensieve bemoeienissen mee heeft gehad: de bedij king van het Pettemer Vlak. Petten werd -zoals hiervoor al is gememoreerd- voortdurend door de zee bedreigd. Ook aan de landzijde lag het open voor stormvloeden. Achter het dorp lag namelijk het restant van een oud zeegat, de Braak of het Krabbewater geheten. Aan het einde van de 16e eeuw vormde dit zeegat nog een dusdanig gevaar dat er een spe ciaal dijkje, de Hazedwarsdijk, werd aangelegd om het te beteugelen. In de loop van de 17e eeuw verzandde de Braak steeds meer en kon aan bedijking worden gedacht.58 Na enkele vroegere, mislukte pogingen werd in 1691 opnieuw getracht dit gebied ten oosten van Petten droog te maken. Mr. Gerrit Schatter, de eigenaar van de heerlijkheid Petten en Nolmerban, zag hierin een mogelijkheid om het grondgebeid van zijn bezit aanzienlijk uit te breiden. Het door hem aangelegde dijkje tussen de vuurboet van Petten en de Zijper dijk spoelde echter na een paar maanden al weer voor een deel weg. Schatter gaf het niet op en wilde het werk samen met zijn baljuw in het voor jaar van 1692 opnieuw aanbesteden. Een Alkmaarse notaris stak daar echter een stokje voor. Die verscheen op het toneel met een officiële aanzegging van de burgemeesters en zoutzieders van Alkmaar waarin Schatter werd gelast van de aanbesteding af te zien. De zoutzieders vreesden namelijk voor hun in 1624 in het Krabbewater gebouwde pomphuis. Hiermee werd zeewater uit de Braak via pijpen in speciale waterschuiten gepompt. Die schuiten vervoer den het zoute water naar Alkmaar, waar het in de zoutketen 18 ABRAHAM BLUZÉ (1657-1720)

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2003 | | pagina 18