Rentmeester Bluzé
Camperduijn haar weder Interdicerende meer te wercken,
ende gelastende aanstonts te (ver) trecken, of anders dat sy
haar souden doot bruijen [slaan], dat d'arbeljders tgevaar
van een deel hollende wijven soeckende te vermijden heb
ben moeten (ver) trecken (en) het werk laten steken...
Om te voorkomen dat die vrouwen zouden gaan
denken"dlesaangaande alles naar haar appetijt te mogen
doen..."moest dit wangedrag naar de mening van Bluzé
meteen de kop worden ingedrukt. Dijkgraaf Van Egmond sein
detot voorkomlnge van meerder dlergell(ijke) exorbitan-
tlen (ende) feltelljcke oppositien..." de Gecommitteerde
Raden te Hoorn in. Die trakteerden de regenten van Camp op
een lange brief. Daarin schreven ze dat dijkgraaf en heemra
den van de Hondsbossche op grond van de Statenresolutie
van 19 augustus 1682 gerechtigd waren het Camperduin te
ploegen om zand op hun bedreigde Zeewering te krijgen.39
De Raden vonden het wangedrag met het oog op de veilig
heid van het achterliggende land hoogst laakbaar. De bestuur
ders van het dorpje moesten er dan ook voor zorgen dat het
volk zich voortaan koest hield. Ten overvloede dagvaardde
dijkgraaf Van Egmond de Camper regenten ook nog eens ten
huize van de hoogheemraad Bilderbeecq te Schoorl. Daar
gaven ze te kennen van niets te hebben geweten en beloof
den verder dat het niet meer zou gebeuren.40
Wat de inwoners van Camp dwars zat blijkt uit een brief
van 12 maart 1696, die gericht was aan de burgemeesters van
Alkmaar. Daarin werd met veel omhaal van woorden aangege
ven dat het laten verstuiven van het Camperduin een slechte
zaak was voor de scheepvaart omdat dit hoge punt voor de
schippers een belangrijk baken vormde.Verder zou de Honds
bossche Zeewering zelf door het verdwijnen van het duin ver
der in zee komen te steken met alle nadelen van dien. Het
plan van de heren van de Hondsbossche om het stuivende
zand op te vangen richting Petten deugde volgens de regen
ten van Camp ook niet omdat de ervaring uitwees dat het
zand vooral landinwaarts verstoof. Daarmee komen we dan op
de werkelijke reden van de woede van de Camper vrouwen.
Door het stuivende zand werdenons huijsjes en wonin
gen (het welk ons meeste en genoegsaam eenigste vast cap-
pltaal Is) .geruineert'Dat de hoofdingelanden enkele jaren
eerder, in 1690, geweigerd hadden een schadevergoeding voor
onder gestoven landerijen te geven, zal wel het nodige aan de
woede van de Camper vrouwen hebben bijgedragen. In 1700
verzochten de regenten van Camp nog eens aan de hoofdin
gelanden van de Hondsbossche om een vergoeding, nu voor
door zandverstuivingen verloren gegane huizen. Die gingen
echter wederom niet op het verzoek in. De heren vreesden
een gevaarlijke precedent.41
De "hollende wijvenvan Camp.
Pentekening door Henk Tol, 1981.
Zoals hiervoor opgemerkt werd Bluzé niet meteen óók
tot rentmeester benoemd. De beslissing van de hoofd
ingelanden om het rentmeesterschap nog maar even onver
vuld te laten, zal wel hebben samen gehangen met een
geschil tussen dijkgraaf en heemraden aan de ene, en de
waarschappen aan de andere zijde over de administratie.
De laatstgenoemden hadden de oude ordonnantie van
Keizer Karei uit 1555 en het huishoudelijk reglement van
1671 er bij gehaald. Het verschil van mening had allereerst
te maken met de onduidelijke status van de rentmeester.
Het ambt werd in de ordonnantie van 1555 helemaal niet
genoemd. In het zojuist genoemde reglement van 1671
kwam het weer wel voor. De rentmeester was overigens
zeker niet de penningmeester, maar een echte rentmeester
en dus uitsluitend belast met het financiële beheer van
de onroerende goederen als de verhuring van de visserij
in de Hondsbossche vaart naar Alkmaar en de Zaan en de
verpachting van de schutsluis te Zaandam. Uit de opbreng
sten moest hij de traktementen van alle functionarissen
betrokken bij de Hondsbossche betalen.42
Ten tweede deed men administratief of de in 1555 door
Karei bepaalde verstoeling nog bestond. Dit hoewel de Zee
wering reeds lang door dijkgraaf en heemraden in samen
werking met enkele gedelegeerde waarschappen in één
hand werd beheerd. De verstoeling van de nauwelijks vier
kilometer lange Hondsbossche in zes vakken was namelijk
al direct onpraktisch gebleken. Het onderhoud werd ook
uit één kas betaald en die werd beheerd door de kastelein.
De waarschappen stortten de omslagen op het gemene-
landshuis in die ene kas, en de kastelein betaalde daaruit de
aannemers en leveranciers. Wel moest hij tot 1671 nog voor
ieder kavel apart een rekening bijhouden. Kortom, we
zitten in een situatie met een rentmeester zonder duidelij
ke status en een beperkte taak en een kastelein die in
wezen als penningmeester functioneerde en enorme bedra
gen onder zich had.43
Dat Bluzé's voorganger zowel kastelein als rentmeester
was, maakte de zaak nog ondoorzichtiger. In juli 1682
beschuldigden dijkgraaf en hoogheemraden de waarschap
pen ervan dat zij in gebreke waren gebleven bij de afdracht
van de omslagen van de kavels. Het resultaat was dat Bluzé
niets meer in kas had en er geen betalingen gedaan konden
worden. De waarschappen lieten daar tegen om te begin
nen aantekenen dat het rentmeesterschap door de hoofdin
gelanden was gemortificeerd. Verder was de hele gang van
zaken in strijd met de ordonnantie van 1555.Toch waren
zij in juni op het gemenelandshuis geweest met het geld,
maar omdat er niets duidelijk was geregeld, hadden ze
14 ABRAHAM BLUZÉ (1657-1720)