Het Camperduin Aan de zuidzijde grensde de Hondsbossche aan het Camperduin, destijds nog een strook duinen die vanaf het dorpje Camp een stuk noordwaarts doorliep en aansloot op de duinen en zanddijk van de Hondsbossche Zeewering. De toestand van de duinen bij Camp ging steeds verder achteruit. In 1657 besloten de Staten tot het leggen van een inlaagdijk achter het bedreigde Camperduin met een lengte van 125 roe den (ca. 450 m.) .Alle kosten -ook van het verdere onderhoud- wilden de Staten ten laste van de Hondsbossche brengen. Dit leidde tot protesten van de kavels. Daar wilde men niets van nieuwe verplichtingen met bijbehorende lastenverzwaringen weten. In 1681 kon men er echter niet meer onderuit. In hun resoluties van 12 juli 1681 en 19 augustus 1682 beslisten de Staten van Holland dat het hoogheemraadschap in het vervolg ook zorg moest dragen voor de instandhouding van het Cam perduin en de kosten daarvan diende om te slaan over de kavels. Die waren het er natuurlijk weer niet mee eens, maar de hoofdingelanden van de steden zagen wel in dat het Camper duijn van soo grooten peryckel was, dat het gantsche [Noorder] Quartler, ja het geheele Landt daar door peryckel kwam te loopen.,33 Voor het extra werk verbonden aan de nieuwe taak kre gen de leden van het dagelijks bestuur, de kastelein en de bode vanaf maart 1687 jaarlijks een vaste vergoeding. Die werd voor de kastelein voorlopig vastgesteld op 40 gulden en voor de bode op 15 gulden.34 Kastelein en bode kregen regel matig opdracht om "■■■by ex(traordinaris) Zeewinden de buljten steyltens van (de) Camp (erduijn) om te ploegen"Dit kennelijk tot groot ongenoegen van de inwoners van Camp. Dat bleek in de herfst van 1693, toen de zaak volledig uit de hand liep. Op 5 november besloten dijkgraaf, hoogheemraden en waarschappen tot het rauw maken van het Camperduin. Gehoopt werd dat het stuivende zand naar het aangrenzende deel van de Hondsbossche Zeewering zou waaien. Het strand aldaar was erg smal en laag en de Zeewering zou bij een "noordwesten sprlngstorm" zeker bezwijken. Bluzé moest op het werk toezien.35 Een week later, op 22 december, bezochten enkele hoofd ingelanden, de dijkgraaf en de hoogheemraden alsmede de waarschappen de bedreigde plaats. Zij constateerden dat er onmiddellijk actie moest worden ondernomen. Het gezel schap beslootden geheelen Camperduljn, ende alle de Zuljderste Honsbosscher.nollen.morgen met ploegh. te doen ontblooten en raau maken":"' Kastelein Bluzé kreeg weer opdracht dat allemaal te regelen. Op de 24e gingen de arbeiders aan de slag. Op Kerstdag lag het werk natuurlijk stil, maar toen men daags daarna weer verder wilde gaan werd dat dooreenlge Camper vroulleden tot twee malen aanden anderen feytel(ijk) beleth soodanlgh dat van haar gedwon gen zijn te (ver)trecken (en) Twerk te laten steken...",37 Bluzé stelde direct een brief op die de baas van het werkvolk persoonlijk aan de dijkgraaf, de Alkmaarse regent Johan van Egmond van de Nijenburg, moest bezorgen. In zijn brief meld de Abraham: dat eenlge gewapende vrou lieden haar [de arbeiders] aangeseijt hebben van niet meer te wercken maar aanstonts te (ver)trecken met bedreljglnge dat sy anders weder soude komen, met een groter getal en (de) haar daar van daan jagen, gelljck (alsoo sy aant wercken gebleven) een uur of twee daar naar geschiet Is, komende wel ten getale van 50 perzoonen weder by haar op den Het Camper Duyn" met daarop aansluitend de duinen van de Hondsbossche en uiterst rechts het begin van de met helm en stro beplante Wakerdijk. Linksonder het door zandverstuivingen bedreigde dorpje Camp. Detail uit de kaart van de Hondsbossche door J. Spruytenburgh, 1730. ABRAHAM BLUZÉ (1657-1720) 13

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2003 | | pagina 13