J.J. Schilstra, kenner bij uitstek van de geschiedenis van de Noord-Hollandse
waterschappen, gefotografeerd voor de polderkast van de Schermer.
Een exclusieve opdracht en een dilemma
Men kan zich afvragen wat Van Dis eigenlijk nog in de water
schappen zag als ze zo vast zaten aan hun conservatisme en
traditionalisme. De vraag dringt zich zelfs op waarom hij ze
eigenlijk niet helemaal aan de kant schoof en de zo belangrijke
zorg voor alles wat met waterbeheersing te maken had aan de
provincie trok. Het had hem heel wat strijd bespaard en de
waterschappen hadden een ereplaats kunnen krijgen in het
museum. De overweging om dat niet te doen heeft hij meer
dan eens onder woorden gebracht. Van Dis: "De primaire taak
van de waterschappen is het geven van veiligheid, geborgenheid en zeker
heid aan de bewoners van de polder; waterschappen kunnen daar ook alle
aandacht aan besteden".
Het was voor hem zonneklaar: het waterschap als instelling
had niet slechts historische waarde maar was ook als democra
tische instelling van een blijvend belang. Daarom mocht het
niet verdwijnen. In de exclusieve opdracht die het waterschap
bezat lag voor hem een onvervangbare kracht. Belonje bekeek
het vooral juridisch: "Ons staatsrecht gaat op ondubbelzinnige wijze
van het beginsel uit, dat waterstaatsrecht een vorm is van recht van
belanghebbenden". Dr.ir. Jaap IJff, collega-gedeputeerde van Van
Dis en de latere dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van de
Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland
(US), zag het breder. Hij beschouwde het waterschap als
onderdeel van de maatschappij en stelde in 1987: "Waterschap-
Zjjn betekent in toenemende mate deel te hebben aan, deel te zijn van het
maatschappelijk leven goals dat voor de overheid in al zjjn geledingen, ten
dienste van de samenleving wordt vormgegeven". Waterschappen had
den een specifieke rol te vervullen en bezaten elementen die
bij andere instanties niet voorhanden waren. Daarom bleef
Van Dis in hun vitaliteit geloven. Met genoegen citeerde hij
eens de uitspraak van Maarten W. Schakel: "Waterschappen zijn
taai als de knotwilg, lenig als de fuut en sierlijk als de witte waterlelie".
Conclusie? Voor 'Haarlem' was het duidelijk, dat het water
schap behouden diende te blijven omdat het, formeel uitge
drukt, een aspect is van de functionele democratie: een doel
corporatie, dat wil volgens het staatsrecht zeggen, een open
baar lichaam, waarvan de bevoegdheden begrensd zijn door
een beperkte aangewezen taak. In de woorden van de water
schapshistoricus prof. dr. H. van der Linden: "De kracht van het
waterschap ligt in de beperking'. Heel belangrijk was verder de
vanaf het prille begin van het waterschap grote betrokkenheid
van de ingelanden. Ook dat was een sterk argument voor zijn
behoud. Een waterschap, hoe klein ook, was vanouds een
waterstaatkundige eenheid waarin de ingelanden zelf de han
den uit de mouwen moesten steken, bij nood naar de dijk wer
den opgetrommeld en de sloten moesten schoonhouden zodat
het water naar de molen kon stromen. Daardoor waren de
ingelanden rechtstreeks bij de zaken betrokken. Dat gaf een
gevoel van trots, van baas in eigen huis, dat niet graag werd
6