INTRODUCTIE:
OM DE TOEKOMST VAN HET WATERSCHAP
Op 13 september 1976 moesten Provinciale Staten van Noord-Holland beslissen over een belangrijke
modernisering van de waterschappen. Niet iedereen was even enthousiast als gedeputeerde drs. J. van
Dis Hzn., die al enkele jaren met zoveel inspanning en overtuigingskracht de concentratie van de Noord-
Hollandse waterschappen had bepleit. Nu zou het Waterschap Het Lange Rond worden gevormd, een fusie
van zevenendertig vaak zeer oude waterschappen rondom het Alkmaarder- of Lange Meer. WD-woord-
voerder Johan J. Schilstra, wie de geschiedenis van de Noord-Hollandse waterschappen zeer ter harte ging,
sprak van een dramatische dag, omdat er sprake is van een dramatische fase in de geschiedenis van de waterschappen in
Noord-Holland"Dat vond Van Dis toch al te theatraal. En hij sprak de gedenkwaardige woorden: "De held
sterft niet, het waterschap blijft".
De ramen open!
Ren merkwaardige uitspraak van de gedeputeerde. Dezelfde
Van Dis die zich tijdens zijn bewind (1970-1982) volledig heeft
ingezet om honderden waterschappen te liquideren, spreekt op
hetzelfde moment zijn geloof uit in de toekomst van het
waterschap! Het lijkt met elkaar in tegenspraak, maar is het
slechts ten dele. Meermalen heeft Van Dis laten blijken dat het
hem in zijn fusiebeleid juist ging om het voortbestaan van het
waterschap. Voorwaarde was alleen een fundamentele verande
ring. Maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan: tradities
leven nu eenmaal vanouds sterk in de waterschapswereld.
Waterschappen gelden niet voor niets als een van de oudste
vormen van de Nederlandse democratie, omdat ze steunen op
het vertrouwen van de bevolking in de kundigheid van eigen
mensen. Democratie als 'georganiseerd vertrouwen'. Mr.
].W.M. Schorer, Commissaris des Konings/der Koningin in
Noord-Holland tussen 1879 en 1897, vond het waterschap
zelfs de spil van de complete samenleving: "Nergens toch clan bij
de waterschappen, waarbij steeds groote energie fich moest ontwikkelen,
vindt men in grootere mate het werkelijke leven en streven van onsje voor
vaderen, hun denken, hun handelen, hun moed en hun taaie volharding".
johan Schilstra dacht er niet anders over. En deels had hij
gelijk, net als mr. Jan Belonje die in zijn boekje over Het
Koegras (1974) de verzuchting slaakte, dat "verschillendeprovinciale
besturen in onge tijd er vaak op uit gijn om veelal met helaas geprovoceer
de miskenning van de historische én geografische ontwikkeling van de com
ponenten de samenvoeging van verschillende polders door te voeren".
Drs. van Dis Hgn.
In naam van de moderne efficiëntie was al zoveel verloren
gegaan. Waarom zouden na het verdwijnen van legio gebou
wen, molens, gebruiken en historische verkavelingen nu ook
de karakteristieke en kleurrijke waterschappen aan de heersen
de vervlakking moeten worden opgeofferd?
Het is wel duidelijk dat Belonje met zijn opmerking over
het provinciale beleid vooral Van Dis op het oog had. Maar
nogmaals: de gedeputeerde had het niet zozeer op de water
schappen zelf gemunt dan wel op hun conservatisme, zelfge
noegzaamheid, gesloten karakter en overaccentuering van hun
autonomie. Graag citeerde Van Dis in dit verband mr. G. van
der Flier, die in zijn boek over de geschiedenis van het
Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier (1946)
een sneer geeft over de starheid van waterschappen. Letterlijk
schrijft deze: "Reorganisatie, vernieuwing verbetering worden meestal
tegen de uitgesproken wens der oude besturen door de landsoverheidj opge
legd, om eerst na lange jaren aanvaard en dan met evenveel vasthoudend
heid verdedigd te worden tegen latere vernieuwingen"
Zolang waterschappen zichzelf niet aanpasten aan de
behoeften van de tijd diende er naar het inzicht van gedepu
teerde Van Dis van hogerhand fors te worden ingegrepen, want
in de bestaande vorm hadden ze voor hem geen toekomst. Zij
waren niet in staat de processen van schaalvergroting die bij de
overheid en in het bedrijfsleven plaats vonden bij te houden en
bleken steeds minder tegenspel te kunnen bieden aan gemeen
ten die door herindelingen en professionalisering veel sterker
waren komen te staan. Dat was een spijtige gang van zaken,
maar een die de waterschappen zelf over zich hadden afgeroe
pen. Hoe hij er over dacht heeft Van Dis in allerlei variaties
kenbaar gemaakt. Zo liet hij bij de opening van het gemaal
K. Breebaart Jzn aan het Kolhornerdiep op 30 juni 1976
weten: "Men dient niet alles aan gemeenten en provincie over te laten.
Wil men evenwel een vuist kunnen maken tegen die algemene democratie
dan is concentratie onvermijdelijk en wel op grote schaal". Bij dezelfde
gelegenheid onderstreepte hij de onvermijdelijke stap naar pro
fessionaliteit: "De besluiten dienen niet alleen te vallen op de veemark
ten in Schagen en Purmerend, maar in de colleges, nadat belanghebbenden
en belangstellenden hun bijdrage hebben kunnen leveren".