Het Hoogheemraadschap Waterland baseerde zich op de
gedachten die tijdens de buitengewone vergadering van de
VNHW op 8 mei 1972 in hotel Krasnapolsky waren uitge
sproken. Mede op instigatie van de 'Club der Verontrusten'
was toen aangedrongen op uitstel van de concentraties.
Waterland wilde 'baas in eigen huis' blijven en zag daartoe
ook wel kans. Zojuist was het met een tienjarenplan gestart
om verschillende wegen te verbeteren. Het kwam op 15
maart 1974 met een idee naar buiten voor twee concentra
ties. De eerste betrof de veenweidegebieden. Op die manier
zou een waterschap van 16.000 hectare worden gevormd.
De tweede concentratie omvatte de grote droogmakerijen
Beemster, Purmer en Wijde Wormer, de waterschappen
Overweere en Oostzaan en de Schermer. Dit leverde een
waterschap van ongeveer 14.300 hectare op. Wat er met de
Eilandspolder en andere tussenliggende gebieden moest
gebeuren werd uit het plan niet duidelijk.
De polder Oostzaan wilde eigenlijk absoluut niet van een
fusie weten. Deze eigenzinnige gemeenschap van overwe
gend linkse signatuur liet zich de wet niet stellen en was er in
geslaagd buiten de gemeentelijke herindeling te blijven die
resulteerde in Zaanstad. De Oostzanerpolder distantieerde
zich systematisch van alle plannen van Van Dis. In een eigen
nota gaf het bestuur tenslotte aan dat ingeval concentratie
onvermijdelijk was, men dan een waterschap prefereerde van
om en nabij 30.000 hectare bestaande uit de veengebieden
van Waterland en de Zaanlanden.
Fel tegenspel
Weer opende Van Dis de fusieprocedure met een algemeen
oriënterende voorlichtingsbijeenkomst op 24 maart 1972.
Waterland genoot zelfs de eer om als eerste na West-Friesland
aan de beurt te zijn. Negentien polderbesturen uit het bewuste
gebied waren in hotel De Doele aan de Koemarkt te Purmer-
end uitgenodigd plus nog twaalf andere als 'buren'. Zij hadden
het genoegen aldaar de plannen van de gedeputeerde aan te
horen en konden zich een mening vormen over zijn concen
tratienota die op punt van verschijnen stond. Van Dis kreeg
een heel scala aan bezwaren te verwerken. Gezien het uiteenlo
pende karakter van het gebied was dat te verwachten. De
gedeputeerde verwees ze door voor verdere bespreking naar
een stuurgroep van dijkgraven, aangevuld met enkele hoge
ambtenaren van de provincie, de meer genoemde 'mannen van
Van Dis'. Die stuurgroep - ingesteld op 9 november 1972 -
kreeg naar beproefd recept ondersteuning van een ambtelijke
en technische werkgroep, ingesteld voor het uitwerken van
specifieke problemen.
Het duurde echter nog tot mei 1975 voordat de ambtelijke
werkgroep eindelijk aan het werk ging. De enorme tegenstel
lingen in het gebied gekoppeld aan de zeer druk bezette agen
da van de gedeputeerde waren hier beide debet aan. Van mei
1975 tot januari 1977 vergaderde de ambtelijke werkgroep elf
maal. De uit de stuurgroep geformeerde contactgroep kwam
vier maal bijeen. Naast deze werkgroepen bleef het bestaande
overlegorgaan van waterschappen functioneren, waar openhar
tig over de te voeren strategie werd gesproken. Dit overlegor
gaan bleek een toonbeeld van verdeeldheid: de een had geen
bezwaar tegen een (beperkte) fusie, de ander was fel tegen; de
een stelde zich coöperatief op, de ander weigerde elk gesprek.
Dit gebrek aan homogeniteit speelde de provincie in de kaart.
Van Dis kon dus rustig doorwerken aan zijn eigen plannen en
maakte van elke voorkomende gelegenheid gebruik zijn ideeën
naar voren te brengen.
Zo was hij bij het 350-jarig bestaan van De Purmer in 1972
uitgenodigd een redevoering te houden. Hij maakte er naar
eigen zeggen geen feestelijke toespraak van, maar evenmin een
necrologie: liever sprak hij over een dank- en verwachtingsre
de. 'Dank', omdat de inpoldering in de zeventiende eeuw aan
hooggestemde verwachtingen had voldaan; 'verwachting',
omdat de aanstaande concentratie van waterschappen '\eer wel
goed en zegenrijk kon blijken te %ijn". Uiteraard refereerde Van Dis
aan de GS-nota van 1969 en zijn eigen zojuist verschenen nota
en legde er de nadruk op dat bij ingrepen in de natuur tegen
woordig andere dan alleen agrarische belangen een rol spelen.
In de zeventiende eeuw was dat anders. Bij de droogmaking
van de Purmer had men zich niet gestoord aan de belangen
van de binnenvissers, het was de 'depaling dood, de boeren brood'.
Nu waren het veeleer de belangen geworden van de water
sport, sportvissers, milieubeheer, ecologie, watervogels en
ruimtelijke ordening die de doorslag gaven. De kritische woor
den van de gedeputeerde en de voor de deur staande ophef
fing weerhielden de polder er niet van om breed uit te pakken:
van 26 augustus tot 2 september werd er gefeest, de journalist
Piet Huurdeman schreef een jubileumboekje.
De druk vanuit 'Haarlem' werd allengs opgevoerd. Men
was er in Groot-Waterland niet gerust op. Hoe zouden in
's hemelsnaam twee gebieden met zulke grote verschillen in
grondstructuren kunnen samengaan? Via een eind 1976 opge
richte 'Werkgroep Waterland' probeerde men bij de provincie
als (vierde) alternatief te bereiken dat er niet één groot, maar
twee kleinere waterschappen werden gesticht naar analogie van
de Kop van Noord-Holland waar rond diezelfde tijd een soort
gelijk idee bij 'Haarlem' wél gehoor vond. De veenweidegebie
den trokken - op Oostzaan na - één lijn. Dijkgraaf W. de Boer
van het Hoogheemraadschap Waterland constateerde op 27
april 1977 tijdens de vergadering van hoofdingelanden dat er
een grote mate van homogeniteit onder de waterschapsbestu
ren van de veenweidegebieden bestond. Het Heemraadschap
Wormer-Jisp-Nek was inmiddels overstag gegaan en sloot zich
bij Waterland aan. Samenvoeging van waterschappen met
overeenkomstige structuren en gemeenschappelijke problemen
leek, gezien uitspraken van de provincie uit 1947, ook de
meest logische oplossing. Van Dis werd dus geconfronteerd
met een gesloten front toen hij in voorjaar 1977 ter voorberei
ding van de nieuwe concentratie een VC wilde instellen. Men
stond op scherp.
Groeiende kloof tussen provincie en polders
De voor de VC aangezochte dijkgraven van de belangrijkste
polders waren van mening dat van inspraak geen sprake was
geweest en zij weigerden zitting te nemen. Naar hun stellige
overtuiging was die zogenaamde 'inspraak' slechts te vergelij
ken met de vraag aan een ter dood veroordeelde naar zijn laat
ste wensen. Ook binnen de contactgroep was geen unanimiteit.
Men wilde nog wel blijven praten, maar meewerken aan de
vorming van één groot nieuw waterschap ging het gezelschap
te ver. Mocht het er overigens toch van komen, dan zouden de
regionale leden van de contactgroep, dus de dijkgraven, deson
danks hun medewerking niet weigeren, aldus een brief aan GS
65