O#
Kaartje van de rioolwaterzuiveringen in Noord-Holland, stand begin 1952.
Slechts tien gemeenten beschikten over een quivering of hadden er een in aanbouw
(gesloten stip), hen serie anderen (open stip) had bouwplannen ingediend.
Vuil water als bondgenoot
De noodzaak voor waterschappen om in groter verband te
opereren kwam niet alleen voort uit hun verouderd organisa
tiepatroon. Ook een ingrijpende aanvulling van hun werkter
rein speelde een belangrijke rol. We hebben al geconstateerd
dat het niet langer uitsluitend ging om een gevecht tegen, maar
nu ook om het water, vooral om de waterkwaliteit. Met deze
problematiek was men in Noord-Holland eigenlijk al eeuwen
vertrouwd. US leverde vanaf het begin van de zeventiende
eeuw hardnekkig strijd tegen de verzilting. Die vormde in het
door de Zuiderzee, het IJ, de Waddenzee en de Noordzee
omgeven Noorderkwartier een groot probleem. Werkelijk
effectieve bestrijding werd eigenlijk pas mogelijk toen US na
de sluiting van de Afsluitdijk in de jaren dertig de beschikking
kreeg over een groot zoetwaterbekken in de vorm van het
IJsselmeer.
In dezelfde tijd doemden echter nieuwe problemen op met
de waterkwaliteit. Nadat in de loop van de jaren twintig door
de inspanningen van het PWN overal waterleiding was geko
men, stapte de bevolking massaal van beerputten en het in de
steden gebruikelijke tonnenstelsel over op het watercloset. Met
het doorgespoelde water kwamen de fecaliën rechtstreeks in
het oppervlaktewater terecht. De snel groeiende bevolking
- onze provincie telde in 1968 2.228.000 zielen, ruim tweemaal
zoveel als in 1909 - verergerde het probleem verder. Boven
dien nam het watergebruik per hoofd van de bevolking explo
sief toe. Hierbij kwamen dan nog de vuil- en giflozingen van
de groeiende industrie en na de Tweede Wereldoorlog de sul-
faathoudende wasmiddelen. De landbouw was slachtoffer en
vervuiler tegelijk. Enerzijds vormde het vieze water een pro
bleem voor het vee, anderzijds vervuilden de boeren driftig
mee. De noodzaak tot intensivering leidde tot grootschalige
toepassing van kunstmest en naderhand chemische bestrij
dingsmiddelen met alle gevolgen voor de waterkwaliteit.
Natuurlijk zag men ook nog weinig kwaad in het werpen van
afval van groenten en bloembollen in het water of het
omspoelen van de melkemmers in de sloot.
Dood water
Ervaringen met zuivering waren inmiddels opgedaan door de
activiteiten van het in 1920 opgerichte RIZA, het Rijksinstituut
voor Zuivering van Afvalwater. De geesten waren echter nog
niet rijp voor een grootschalig bestrijding van het probleem en
na de oorlog had wederopbouw van de industrie en het ver
minderen van de woningnood voor de groeiende bevolking
absolute prioriteit. De snel toenemende vervuiling telde in de
publieke opinie en de politiek nauwelijks. Castricum had bij
voorbeeld een rioolwaterzuivering berekend op 5.000 personen,
terwijl de gemeente in 1956 al meer dan 16.000 inwoners telde.
Een boer verloor acht koeien aan het bruisende, stinkende en
vuil-grijze water dat uit de installatie de poldersloten in stroom
de. Hoe gewenst ook, echte maatregelen kwamen er aanvanke
lijk slechts met moeite door, mede doordat het onduidelijk was
welke instantie het best in staat was de problematiek van het
vervuilde water het hoofd te bieden. In de jaren vijftig werd
duidelijk dat het vertrouwen op het zogenaamde zelfreinigend
vermogen van het water volkomen misplaatst was.
Door een cumulatie van factoren werd het probleem
onhoudbaar. Naast de toenemende vervuiling als gevolg van
het overvloedig huiselijk gebruik van water en de lozingen
door de industrie waren er de nieuwe grootschalige ontwikke
lingen in het boerenbedrijf. De Mansholt-doctrine voor de
landbouw degradeerde van de ene dag op de andere grote boe
ren met dertig melkkoeien tot armzalige keuters. De productie
moest omhoog en in samenhang hiermee nam de vervuiling
van het oppervlaktewater door het onbeperkte gebruik van
bestrijdingsmiddelen en door overbemesting schrikbarende
vormen aan. Het water was soms zo smerig, dat, zoals een
dijkgraaf het eens uitdrukte, "de kikkers er hun poten niet konden
wassen."
Uit het door industriële lozingen totaal dode water van de
Zaan stegen dusdanig agressieve dampen op dat men daar
teder jaar zijn huis wel opnieuw in de verf kon zetten. Al jaren
schreeuwde de situatie om meer eenheid en doeltreffendheid.
Maar vervuiling bleef moeilijk te bestrijden omdat de vervui
lers oude lozingsrechten hadden waartegen de waterschappen
op grond van de geldende keurbepalingen niet afdoende kon
den optreden. Pas na een wijziging van de Hinderwet in 1952
werd het mogelijk eisen te stellen aan bedrijven. Dat gold
zowel de rechtstreekse lozing in het oppervlaktewater als
lozingen via de riolering.
Een nieuwe taak voor Uitwaterende Sluizen
In Noord-Holland was US de aangewezen organisatie om de
vervuiling aan te pakken. Het Hoogheemraadschap begon in
1957 met een vergunningenstelsel voor het lozen van afvalwa-
36