I fpi Het waterschap en zijn toekomst In verband met de concentratiegedachte was het interessant, dat Kranenburg een verschil wilde aanbrengen tussen kleine en 'hoofdwaterschappen', parallel aan de verhouding gemeenten gewesten. De 'inliggende' waterschappen zouden hiërarchisch aan de hoofdwaterschappen ondergeschikt zijn. In de hoofd waterschappen, ongeveer dertig in het hele land waarvan drie in Noord-Holland - aantallen die vrijwel overeenkwamen met de streekplangebieden van de Rijksplanologische Dienst - zou de provincie echte partners vinden bij het tot stand brengen van een doelmatige waterschapskaart. De commissie vond wel dat waterschappen zich in hun doelstellingen dienden te beper ken. Ze konden een hartig woordje meespreken over recreatie en de ruimtelijke ordening, maar omdat dit meer onderwerpen waren die onder het algemene beleid vielen waren ze bij gemeenten en provincies beter op hun plaats. Zoals gezegd werden in Noord-Holland de activiteiten van de Diepdelvers met grote aandacht gevolgd. Gezien de perso nele bezetting van de Diepdelverscommissie waren belangheb benden in de provincie misschien al in een wat eerder stadium in grote lijnen op de hoogte van de daar geformuleerde gedachten over schaalvergroting. In de volgende maanden pro duceerde de Polder Wieringerwaard een op de Diepdelvers gebaseerde nota (8 maart en 26 november 1973) met daarin een pleidooi voor één hoofdwaterschap boven het IJ, wat gezien de aanstaande fusie van 2003 een welhaast visionair plan was. Binnen dat hoofdwaterschap waren twaalf inliggende waterschappen geprojecteerd, ieder van circa 10.000 hectare. Daarbij kwamen nog de Wieringermeer (20.700 hectare) en het inmiddels gevormde fusiewaterschap Westfriesland (32.000 hectare). De nota was goed gedocumenteerd, voorzien van kaarten, een model van een 'inliggend' waterschap en zijn bestuurlijke relaties. De leidende gedachte voor Wieringer waard was de herkenbaarheid voor de bevolking. 1 let eindrapport van de Diepdelvers liet overigens nog jaren op zich wachten. Dijkgraaf L.J. de Ruiter van US ver zuchtte in Waterschapsbelangen van 21 augustus 1974 zelfs: "Ik vrees dat de commissie té diep beeft gegraven en nu worstelt met instortin gen en dreigende aardverschuivingen. Het kost in ieder geval de grootste moeite het daglicht weer te hereiken". Toch rekende hij er op dat Kranenburg cum suis "baanbrekend werk Igingen] verrichten; de lange duur van de studie gou daar wel eens op kunnen wijden". Zijn artikel is verder een pleidooi voor herinrichting van de water schappen volgens het schema van de Diepdelvers. Identiteits- behoud "temidden van de hoge golven van democratisering en verande ring' moest inzet van doelmatig handelen zijn, want "dat stuk openbaar bestuur mag niet verloren gaan, maar aan de doelmatige organi satie ontbreekt het een en ander". De bekendheid met de materie was voor de Noord- Hollanders de reden waarom de verschijning van het eindrap port van de commissie, Het waterschap en gijn toekomst, in okto ber 1974 weinig kritiek opleverde en niet leidde tot bijstelling van de provinciale concentratieplannen. Een echt kritische noot kwam van de Centrale Beraadsgroep van waterschapsbe stuurders - waarover verderop meer - die bezwaar maakte tegen de mogelijkheid om hoofdwaterschappen reglementeren de bevoegdheden te verlenen over de inliggende waterschap pen. Dat toezicht behoorde aan de provincie, vond de Raad. GS waren het daarmee eens. De opening van de waterleiding in Hei/oo, 1920. Heiloo was de eerste gemeente die door het pas opgerichte Plt"N op het net werd aangesloten. Ijnks spuit het drinkwa ter uit een voor de gelegenheid opgerichte fontein omhoog. 35

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2002 | | pagina 36