NAAR EEN ACTIEVER BELEID
In de loop van de jaren zestig groeide bij het provinciaal bestuur van Noord-Holland het besef dat het zo
niet langer meer kon met de waterschappen. Vooral het Statenlid S. Schagen hamerde doorlopend op een
slagvaardiger beleid. Ook de fracties formuleerden hun gedachten. Dit leidde in 1969 tot een ingrijpende bij
stelling van het concentratiebeleid. In datzelfde jaar stelde Minister van Verkeer en Waterstaat J.A. Bakker in
Den Haag een speciale studiecommissie in die onder andere aanbevelingen moest doen over de gewenste
inrichting van het waterschapsbestel. Voor de goede verstaander was het duidelijk. "Gezellig op te kleine schaal
voortsukkelende corporatieszoals Schagen het formuleerde, hadden hun langste tijd gehad.
Felle discussie in de Staten
Op 11 november 1959 kwamen GS als uitvloeisel van de pro
vinciale nota van 1947 met een nieuw stuk over de wenselijk
heid van concentraties. Het onderwerp kwam sindsdien in elke
vergadering van de waterstaats- en wegencommissie van de
Staten aan de orde. De KVP-fractie kwam verder in 1965 met
een rapport waarin duidelijk gesteld werd dat de huidige water
schappen hun taak niet meer naar behoren konden vervullen,
vooral doordat ze een te beperkte financiële armslag hadden.
Daarin was zonder ingrijpen van bovenaf geen wijziging te
verwachten, stelde de fractie, omdat de waterschappen vanwe
ge de belangenverstrengeling met de betalingsplichtigen bang
waren hoge uitgaven - met de bijbehorende lastenverzwaring -
te doen.
Voor de hervormers binnen het provinciale bestuur lag het
tempo van het totnogtoe gevoerde voorzichtige beleid te laag.
Er moest een ander uitgangspunt worden geformuleerd.
Bijstelling van het idee 'concentratie op basis van van gemeen
schappelijke belangen' was hard nodig, zo luidde in het bijzon
der het oordeel S. Schagen, statenlid voor de PvdA. Schagen
was een landbouwer uit de Beemster, tevens lid van het water
schapsbestuur en burgemeester van Oterleek, Schermerhorn
en Zuid- en Noord-Schermer. Reeds in 1960 kwam hij naar
aanleiding van een rapport van HID G.J. de Borst met zware
kritiek op de afwachtende opstelling van GS. Dit rapport advi
seerde in wezen continuering van de in 1947 uitgezette lijn.
Toen het in de waterstaats- en wegencommissie aan de orde
kwam, stelde Schagen dat het in de kern om de vraag ging of
de concentratie aan toevalligheden werd overgelaten of dat
deze bewust bevorderd moest worden, desnoods tegen de wil
van de betrokkenen in. Hij wenst een "positiever beleid". GS
schaarden zich echter onverkort achter het door de toenmalige
gedeputeerde P. Blaauwboer (WD) verdedigde rapport, hoe
wel het college herziening van het in 1947 vastgestelde beleid
niet uitsloot als de voortschrijdende ontwikkelingen dat ver
eiste.
In de statenvergadering van 24 januari 1968 maakte
Schagen de verantwoordelijke gedeputeerde, mr. F.C.
Vorstman (VVD), het verwijt dat Noord-Holland op het
gebied van concentraties een achtergebleven gebied was. Al
jaren drong hij aan op een meer slagvaardig beleid. Elk jaar
toch kwam duidelijker tot uiting, dat de altijd nog 187 water
schappen de grenzen van hun mogelijkheden hadden bereikt.
Als het samenbundelingproces in het bestaande tempo door
ging zou Noord-Holland volgens Schagen nog lang op een
reële oplossing kunnen wachten. Door te blijven vasthouden
aan het uitgangspunt van gemeenschappelijke belangen bij
fusies liep men achter de feiten aan. Er waren veel grotere
concentraties nodig dan die welke in de nota van 1947 waren
voorzien. Vorstman verdedigde zich door er op te wijzen dat
er tussen 1964 en 1968 zo'n vijfenzeventig waterschappen
waren opgeheven. Er was dus de laatste jaren wel degelijk het
nodige bereikt. Het kwam voor de statenleden evenwel niet als
een verrassing toen Vorstman in diezelfde vergadering een
nota toezegde met de belofte het probleem systematischer aan
te pakken.
De nota van juni 1969
Een goed jaar later, op 8 april 1969, was de door GS aange
kondigde nota gereed. De titel luidde Concentratie van waterschap
pen in Noord-Holland. In de ogen van GS was de situatie uiter
mate klemmend: juist in een tijd waarin van de waterschappen
veel meer verwacht werd dan hun traditionele taak, waren ze
steeds minder in staat aan die uitdaging gevolg te geven. Het
ging allang niet meer alleen om de strijd tegen het water: ook
de strijd om water en in het bijzonder om de waterkwaliteit
werd steeds belangrijker, nu de waterschappen in aanraking
kwamen met belangen van recreatie, industrie, verkeer, drink
watervoorziening, exploratieboringen naar gas en olie et cetera.
Ir. G.J. de Borst, HID van
Provinciale Waterstaat van
1956 tot 1967.
31