omslagheffing waren de polderleggers, lijvige folianten waarin
het grondbezit van iedere ingeland werd bijgehouden. De land
eigenaren of ingelanden werden bunder-bundersgewijs, naar de
omvang van hun bezit, aangeslagen. Op basis van de legger
stelde de penningmeester ieder jaar een kohier van de omslag
samen waarin de door een ieder te betalen lasten werden vast
gesteld. Na 1832 ging men hierbij veelal uit van de kadastrale
opmetingen in het toen gereedgekomen Rijkskadaster. De
meeste polders kenden zogenaamde zitdagen, die doorgaans
werden gehouden in de stad tijdens de veemarkt. Na de markt
konden de verzamelde boeren dan op een vlotte manier
meteen hun schulden bij de secretaris-penningmeester van het
waterschap betalen. Bleef de belastingplichtige in gebreke, dan
kreeg hij een bode of de deurwaarder op bezoek.
De inning van de waterschapslasten werd in de crisisjaren
een reëel probleem, vooral in de bannen en de kleinere water
schappen. Daar kende men elkaar en het bezwaarde veel
bestuurders om gelden te moeten innen bij boeren en tuinders
die financieel praktisch aan de grond zaten en met de betaling
van hun waterschapslasten achterop waren geraakt. Het belang
van het waterschap werd in dergelijke situaties wel eens uit het
oog verloren en zo groeide de gedachte de waterschapslasten
centraal te innen. Dat was zakelijker en bovendien veel goed
koper. In januari 1940 vroegen GS daarom aan het bestuur
van de VNHW hoe het er over dacht de inning van de water
schapslasten te concentreren in handen van 'Noorderkwartier',
Het was tijdens de crisis van de jaren dertig niet alleen maar ellende. In Noord-Ho/land werd met volle kracht gewerkt aan de inpoldering van de Wienngermeer.
De nieuwe polder kwam uiteindelijk onder het beheer van een echt "all-in" heemraadschap dat tpwel de dijken, wegen als de wateren in cjjn takenpakket had.
t,
24