Staten gingen daarom waar nodig over tot de oprichting van speciale polderdistricten of bannen. De bannen namen de resterende taken van de gemeenten op waterschapsgebied over, waarmee eindelijk een strikte scheiding tussen gemeente en waterschap tot stand kwam. Bannen vielen samen met het grondgebied van gemeenten en kenden daardoor geen waterstaatkundige begrenzing. Hun taken waren minimaal, hun financiële armslag was zeer beperkt. Doorgaans hielden ze zich behalve met het heffen van lasten van de grote hoogheemraadschappen en ambachten bezig met het op diepte houden van sloten, met bruggen en in een aantal gevallen het beheer en onderhoud van buitenwegen. Dat waren zaken die typisch van agrarisch belang waren en die de boeren in de bannen dan ook maar zelf moesten regelen en betalen. Zo opereerden de bannen binnen de polders waartoe ze ook werden gerekend, maar waren zelf geen polders. De achttien bannen binnen het ambacht De Vier Noorder Koggen hadden sinds 1890 alleen nog maar als taak het schoonhouden van de dorpssloten en de inning van de lasten voor het ambacht. De banne Winkel had zelfs vanaf zijn oprichting in 1852 uitsluitend invordering van de omslagen van andere waterschappen in zijn takenpakket. Geen wonder dat het bestuur in 1856 bij de Commissaris des Konings klaagde dat men verkeerde "in het gonderlinge geval van een bestuur te ijn ponder iets te besturen te hebben". Er werd in Winkel meteen al over opheffing gesproken. Dat zou echter nog geruime tijd duren. Eind februari 1932, kort voordat de Afsluitdijk gesloten werd, de gevaarlijke Zuiderzee weldra in een veel rustiger IJsselmeer overging en Noord-Holland grote waterstaatkundige veranderingen te wachten stond, stuurden GS een circulaire naar alle 353 pol ders en bannen. Of ze niets voelden voor fusies tot grotere, slagvaardiger verbanden? Het was de uitgesproken wens van Provinciale Staten, "dat de bestaande groote versnippering plaats make voor een meer geconcentreerd beheer''. Daarbij had de provincie voor al het oog op de tweeënzestig bannen met hun zeer beperkt scala van taken. In Haarlem vond men dat de werkzaamheden van de ban nen gemakkelijk door het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier konden worden overgenomen. Dat beschikte namelijk over een moderne administratie waarbij intensief werd samengewerkt met de in 1918 opgestarte Postcheque- en Girodienst. Gp ieder postkantoor kon nu de omslag worden voldaan. De hele tussenliggende laag van de bannen was daar mee in principe overbodig. 'Noorderkwartier' beschikte verder vanuit zijn onderhoudstaak van dijkwegen over een grote expertise en het materieel om grootscheeps wegenonderhoud uit te voeren. Het kon daarom de wegentaak eveneens gemak kelijk van de bannen overnemen. De provincie begon dan ook vanaf 1933 met de opheffing van enkele bannen. Dat leek aan vankelijk zonder veel problemen te verlopen, al leidde het pro vinciaal beleid binnen de VNHW bijna tot een paleisrevolutie: de aangesloten bannen vonden dat het bestuur van de Vereniging zich te meegaand opstelde tegenover 'Haarlem'. Het bestuur bracht daar tegenin, dat het zeker niet geadviseerd had alle bannen zomaar op te heffen: de kwestie van opheffing zou van banne tot banne worden beoordeeld. Niet alleen 'Noorderkwartier' nam de functies van bannen over. Ook andere grote waterschappen deden dat met graagte, zeker waar die kort tevoren het beheer over de zeedijken en binnenwaterkeringen waren kwijtgeraakt. Zo kregen ze wat uit breiding van werkzaamheden. Het begon met de opheffing in 1933 van drie bannen binnen het Heemraadschap Wormer, Jisp en Nek en een groot aantal binnen het ambacht van De Vier Noorder Koggen. De tien bannen binnen het hoog heemraadschap Waterland volgden in 1936. De bannen binnen het ambacht van Westfriesland genaamd de Schager- en Niedorperkoggen en het ambacht van Geestmerambacht (zeventien stuks) werden in de jaren 1939-1942 opgeheven. De opheffing van de drieëntwintig bannen in het ambacht van Drechterland die in 1940 door de dijkgraaf was aangevraagd, werd door gedeputeerde J.B. Bomans (inderdaad, de vader van opgeschort tot na de oorlog. Eerst in 1948 werd ze gerealiseerd. Ondertussen bleven GS de waterschapsbesturen aanmoedigen uit eigen beweging met voorstellen tot fusies te komen omdat het wegenvraagstuk en de invordering van de waterschaps lasten steeds zwaarder op de waterschappen gingen drukken. In de statenvergaderingen kwam het onderwerp met grote regelmaat terug. Het problematische wegenbeheer "Hij is de dijk uit", zegt de Noord-Hollander als iemand een rondje om is. Het begrip 'dijk' is in het lage West- en Noord- Nederland synoniem aan 'weg', herinnering aan de tijd dat dij ken de enige mogelijkheid waren om van de ene plaats naar de andere te gaan. Dezelfde organisaties die de dijken beheerden onderhielden dus ook de wegen, en dat waren de waterschap pen. Dat is in Laag-Nederland eeuwenlang zo gebleven. Het door waterschappen beheerde wegennet werd gedurende de zestiende en zeventiende eeuw sterk uitgebreid door de bedij king van kweldergronden als de Zijpe en de droogmaking van een kleine honderd meren. Wie hadden de wegen anders moe ten onderhouden? Overigens was het wegenbezit vanwege de vele tolheffingen niet eens zo onvoordelig. De verantwoordelijkheid van de waterschappen voor het wegenbeheer werd met de komst van de auto minder vanzelf sprekend. Toen beurtschipper Piet Beers uit Winkel zich in Na de lierste Wereldoorlog werd de vrachtauto - vaak eerst nog met massieve banden - een bekend verschijnsel in het straatbeeld. 22

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2002 | | pagina 23