Die persoonlijke betrokkenheid was van wezenlijk belang. Was bijvoorbeeld in Volendam in 1791 niet geconstateerd dat het aarden dijklichaam in het dorp in zeer slechte staat verkeerde doordat de vrouwen de gewoonte hadden het vuile kokende waswater tegen het binnentalud aan te gooien? Vóór de gemeenmaking van het dijkonderhoud was dat niet voorgeko men, toen voelden de mensen zich nog persoonlijk verantwoor delijk voor het stukje dijk voor hun huis. Kleine waterschappen hadden in de regel geen eigen tech nische dienst, hooguit een opzichter. En aangezien de afstand tussen bestuurder en belanghebbende gering was, werden dagelijkse problemen gemakkelijk 'over de sloot heen' bespro ken. Een leeftijdsgrens was tot het begin van de vorige eeuw onbekend. Bestuursleden bleven vaak tot letterlijk het einde van hun leven in functie. De bejaarde dijkgraaf van Drechterland D.P. Ris was in 1850 zo aan het einde van zijn krachten, dat hij niet eens meer uit zijn koets kon klimmen om de verplichte schouw te verrichten! Het schrijf- en rekenwerk behoorde tot het domein van de secretaris-penningmeester. Een dagtaak was dit zeker niet, en zodoende had dit baantje vaak het karakter van een bijverdien ste voor in de avonduren. De boerenbestuurder was verweven met de belangen van eigen dorp en polder en stak zijn spaarza me vrije tijd in vergaderingen na meikerstijd om op een gemoedelijke manier de belangen van de gemeenschap te behartigen waar hij zelf deel van uitmaakte. De agenda's van de vergaderingen waren simpel en varieerden zoals wel gezegd is "van koeien en komkommers tot pinken en prei". Vergaderd werd in het plaatselijke café, in de huiskamer van de voorzitter, de consistoriekamer van de kerk of later in de opkamer van een gemaal. Het waterschapswerk was een erefunctie en de belo ning lange tijd een symbolisch presentiegeld of een kistje siga ren. De bestuurder van een waterschap betaalde immers mee aan zijn eigen vergoeding en was daarom zuinig. Of zoals men het in Oostzaan formuleerde: "Wij zjjn tevreden met een vergoeding waarvan we net de sigaren kunnen betalen" H.G.Th. Mann, hoofdopzichter van het Hoogheemraadschap van de Hondsbosscbe. Landjonkers in een boerenkiel Voor de grote waterschappen zoals Drechterland, Het Grootslag, Vier Noorder Koggen, Hondsbossche, Schermeer, Beemster, Heerhugowaard en Waterland lagen de zaken wat gecompliceerder. De functie van dijkgraaf was in veel gevallen voorbehouden aan landjonkers of stedelingen van hoog aan zien. Sommigen hadden vooraanstaande posities in de maat schappij en de politiek. Lidmaatschappen van de Staten of zelfs de Eerste Kamer waren geen uitzondering. Maar ook dan verloochenden ze hun afkomst niet. Van de al meer genoemde dijkgraaf en kamerlid Pieter van Foreest is bekend, dat hij don derdags uit Den Haag weer naar Alkmaar afreisde, waar hij vrijdags op klompen en in een blauwe kiel op de veemarkt was te vinden, 's Zaterdags inspecteerde hij de Hondsbossche Zeewering. Zijn kleindochter, mevrouw E. Snethlage-Van Foreest, weet nog van hem te vertellen: "Soms mochten V %omers zijn dochters mee naar Petten. In een landauer, door twee paarden getrokken, sjokten zjj over grind- en landwegen voort totdat zjj eindelijk bij de Slaperdijk en daarna bij de Dromerdijk aan kwamen. Als zjj bij de Waker kwamen ging de vlag op het Gemeen- landshuis in top: 'De DIJKGRAAF komt!' Op de terugweg zaten de meisjes achterstevoren op hun bankje om de vlag weer te zfen strijken als Zjj de Waker achter zjch hadden". Net als bij de kleine polders staken ook bij deze grote water schappen de leden van het dagelijks bestuur, in casu de dijk graven, de handen uit de mouw voor het dagelijkse werk. Als heemraad-schouwmeester van de polder De Lage Hoek deed Dirk Breebaart, de latere waarnemend dijkgraaf van De Vier Noorder Koggen, de schouw nog op de oude boerenmanier. Gewapend met een polsstok sprong hij 'over sloot en slomp' om de toestand van de waterlopen te controleren. Het was dan ook eigenlijk heel vanzelfsprekend dat de eerste dijkgraven van de gefuseerde waterschappen in de jaren zeventig van de twin tigste eeuw uit de agrarische hoek kwamen: Arie Barendregt, Willem de Boer, Cees Marees, om maar enkelen te noemen. De laatste, vóór de fusie in de Noordkop dijkgraaf van de Zijpe- en Hazepolder, mikte bij de voorjaarsschouw graag een pik hooi achter in zijn auto, enigszins tot verwondering van zijn medepassagiers. "Het ruikt zp lekker", was het antwoord. Nog meer dan bij de kleine polders was het een eer bestuur der van een grote droogmakerij of (hoog)heemraadschap te zijn. Men was trots op zijn functie. Gezeten in hun door paarden getrokken koetsen reden de schouwende bestuurders over dijken, wegen en langs wateren. Na de inspectie keerden ze, vermoeid van de zware tocht, terug naar de gemeenlands- huizen, waarvan een aantal zeer vermaard was: het Koggenhuis in Medemblik, het Drechterlandse huis in Hoorn of het Noorderpolderhuis van de Schermeer. Daar deden de bestuursleden zich te goed aan een stevige maaltijd waarbij de hensbeker op tafel kwam voor het uitbrengen van de traditio nele heildronk "op de gestadige groei en bloei van het waterschap"De Drechterlanders hielden er ook nog een deskundig te hanteren drinkhoorn op na en de bestuurders van de 'Hondsbossche' hadden een drinkmuiltje. De heren sloten de met wijn over goten maaltijd af met een spelletje kaarten, kegelen of kolven en genoten daarna van een zoete nachtrust in een gereserveer de bedstee in het gemeenlandshuis. 17

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2002 | | pagina 18