pasten, kon 'zijn' polder op de meest voordelige voorwaarden
een vijfentwintigjarig stroomleveringscontract afsluiten met het
Provinciaal Electrisch Bedrijf van Noord-Holland (PEN)! Het
aantal bij de VNHW aangesloten waterschappen groeide snel:
van 112 op de eerste algemene vergadering van 24 oktober
1921 tot een maximum van 248 in 1934. Het ledental bleef
daarna vrij constant tot het begin van de jaren zeventig. Toen
zette als gevolg van de fusies een pijlsnelle afname in. In 2002
volgde tenslotte opheffing. Het bestuur besefte heel goed dat
na de komende fusie van 1 januari 2003 met nog slechts vier
waterschappen in de gehele provincie een platform als de
VNHW geen nut meer had.
Waarom niet 'Uitwaterende Sluizen en Dijken'?
Twee vragen zijn in verband met het ontstaan van Noord
hollands Noorderkwartier nog interessant. Allereerst de vraag
waarom het eeuwenoude US niet in aanmerking is gekomen
om de dijkzorg over te nemen. Het antwoord daarop laat zich
gemakkelijk raden. Allereerst was het toenmalige US niet op
deze taakuitbreiding berekend. Het was weliswaar een groot
waterschap qua oppervlakte, maar had op dat moment nog
maar een beperkte taakopdracht, namelijk het beheer van
Schermerboezem, de belangrijkste waterberging van Holland
boven het IJ. De boezem werd nog niet bemalen; men loosde
het overtollige water door sluizen. US kon in deze situatie zijn
taak met ongeveer vijfentwintig medewerkers aan. Deskundig
heid op het gebied van zeewaterkeringen ontbrak verder
geheel.
Hier kwam bij dat het werkterrein van US lang niet heel
Noord-Holland boven het IJ dekte. Afgezien van de hoger
gelegen gronden langs de Noordzeekust vielen ook Oostzaan,
Waterland, de Wieringerwaard, de Anna Paulownapolder en
West-Friesland er in hun geheel buiten. Daar waterde men
rechtstreeks af op de Zuiderzee of er was een eigen boezem.
Zo bevonden zich in westelijk West-Friesland een drietal boe
zems met tezamen 22.650 hectare afwaterende landen, de
Raaksmaats-, Niedorperkogge- en de Schagerkoggeboezem.
Pas aan het begin van de Tweede Wereldoorlog kreeg US ze in
beheer.
Maar wat voor de provincie waarschijnlijk toch de doorslag
gaf was juist die binding van US met de waterschappen waar
van het de boezem beheerde. US was toch wel in een onmoge
lijke situatie terecht gekomen als het de dijkzorg van dezelfde
waterschappen had moeten overnemen die dikwijls de techni
sche adviezen van het Hoogheemraadschap vroegen en vaak in
het bestuur van 'Edam' waren vertegenwoordigd. Dit laatste
betekende overigens dat ook op de relatie tussen US en het
nieuwe 'Noorderkwartier' nog jarenlang een zware hypotheek
bleef rusten.
Waarom weer een waterschap?
Een andere vraag heeft meer met de zwakte van de provincie
zelf te maken. Waarom koos 'Haarlem' in 1919 voor de
oprichting van een nieuw waterschap, juist op het moment dat
de onbekwaamheid van de waterschappen op schrille wijze aan
het licht was gekomen? Was het niet logischer geweest als de
provincie voor de oplossing had gekozen die al even aan de
orde is geweest: zelf de hele dijkzorg overnemen? Als het aan
de voortvarende hoofdingenieur-directeur (HID) van
Provinciale Waterstaat jhr. C.J.A. Reigersman had gelegen was
dat ook gebeurd. Als professionele 'waakhond' van de water
schappen ergerde hem het zo dikwijls aangetroffen amateu
risme mateloos. Wat lag voor deze militair gevormde HID
meer voor de hand dan dat er korte metten werden gemaakt
met die waterschappen? Goede, professionele dijkzorg was
voor de hele bevolking zo belangrijk, dat de provincie die het
beste helemaal in handen kon nemen.
Hij kreeg echter niet zijn zin en wel om verschillende rede
nen. Allereerst was Provinciale Waterstaat in deze jaren nog
maar een kleine en vrij zwakke organisatie die alle zeilen moest
bijzetten om aan de technische eisen van de moderne tijd te
voldoen. Vandaar dat de provinciale overheid belangrijke infra
structurele werken doorgaans niet zelf uitvoerde, maar ze uit
besteedde aan derden. Eerst onder Reigersman zou de provin
cie met vallen en opstaan een actievere rol in het maatschappe
lijk leven gaan innemen, variërend van drinkwatervoorziening
en de bouw van elektriciteitscentrales tot de aanleg van kana
len en wegen. Een tweede reden hangt hiermee samen.
Reigersman, in zijn opvatting gesteund door genoemde ir.
M.F. Visser van de VOLHN, moest buigen voor de Staten.
Die waren nog niet zover en volgden liever de eeuwenoude
lijn van belang betaling en zeggenschap, dat wil zeggen beheer door
waterschappen. Woordvoerder van de Staten was de griffier
mr. S.H. Vening Meinesz. Hij baseerde zich op de studies van
het eerder genoemd statenlid Kooiman, dé kenner van de toen
malige waterstaatswetgeving. Kooiman betoogde met een keur
van argumenten dat het waterschap als doelcorporatie met een
beperkte en zeer gerichte taak een overheidsorgaan van een
uitzonderlijk karakter was. De enige prioriteit voor het water
schap is goed water- en dijkbeheer. Daarbij komt dat de gren
zen van gemeenten en provincies vaak niet samenvallen met de
jhr. Charles Jean Antoine Reigersman, hoofdingenieur-directeur van Provinciale
Waterstaat. Olieverfschilderij door W.C. Hofker, 1929.
13