Minister ir. C. Lely (links vooraan) tijdens een inspectie van het ondergelopen gebied op 16 januari 1916. Op de achtergrond broek in Waterland. na ook de Oostzanerpolder onder water kwam te staan. In het noorden raakte de Oostpolder van de Anna Paulownapolder geheel en de Westpolder gedeeltelijk overstroomd door een gat van 130 meter in de Amsteldijk. Onmiddellijk werd overal het herstel aangepakt. Werklieden van Provinciale Waterstaat en een groot aantal sinds 1914 gemobiliseerde militairen werden ingezet om de mensen van de waterschappen hulp te bieden. Bij het herstelwerk aan de kapotte dijken kwamen de zwak ke punten van de waterschappen overduidelijk naar voren. Dr. V.J.P. de Blocq van Kuffeler, de latere hoofdingenieur van de Zuiderzeewerken, stelde ze in De Ingenieur, het verenigingsblad van de Delftse ingenieurs van 5 februari 1916 aan de orde. Hij had djdens een in opdracht van het Rijk uitgevoerde inspectie tocht langs de getroffen Zuiderzeedijken gezien dat "het herstel lingswerk onder leiding der betrokken waterschapsbesturen met groote energie en volharding' was aangepakt. Dat dwong zijn respect af. "Groote plaatselijke bekendheid met toestanden en personen en overwicht in de betrokken streek [stonden] hun daarbij ten dienst". Tegelijk was het hem opgevallen, dat de leden der waterschapsbesturen geen deskundigen waren, terwijl op dit kritieke ogenblik het lot van heel Noord-Holland in hun handen lag. Iedereen vroeg hem advies, maar zelf kon hij "niet veel beters doen dan met een deelne mend gepicht langs den dijk wandelen en enkele welwillende en bemoedi gende opmerkingen maken", terwijl er ondertussen werken werden uitgevoerd door mensen, die onvoldoende waterbouwkundige kennis bezaten. Het was duidelijk dat de praktijkmensen de expertise van beroepsingenieurs niet konden missen. Hardhandig ingrijpen Zoals bekend verschafte de ravage van 1916 Minister ir. Cornelis Lely de mogelijkheid om de lange, grillige kustlijn van de Zuiderzee aanmerkelijk in te korten door de bouw van de Afsluitdijk. Daarnaast vormde de watersnood voor het provin ciaal bestuur van Noord-Holland aanleiding om het beheer van de waterkeringen aan te pakken. De Blocq van Kuffeler stond namelijk met zijn kritiek op de zwakte van de zeeweren- de waterschappen beslist niet alleen. In de landelijke pers werd ronduit de vloer aangeveegd met de waterschappen die duide lijk niet voor hun taak berekend waren. Voor 'Haarlem' vol doende reden om in het diepste geheim een vérgaand plan te ontwikkelen om het beheer van alle zeedijken in handen te leg gen van één nieuw, modern opgezet lichaam. Dit ging veel verder dan het voorstel van de Vereniging tot Ontwikkeling van de Landbouw in Hollands Noorderkwartier (VOLHN). Het bestuur polste in november 1917 de desbe treffende waterschappen over de vraag of het niet verstandig was de Dijksvereeniging van de Noorder IJ en Zeedijk tot een echt en krachtig waterschap uit te bouwen. Tot dat moment was deze dijksvereniging slechts een los verband van elf autonome waterkerende waterschappen langs de Zuiderzee en de noord zijde van het voormalige IJ, in 1859 na veel onderlinge strijd tot stand gekomen. Woordvoerder van de VOLHN was de latere landbouwkundige hoogleraar in Wageningen, ir. M.F. Visser, de man die zich jarenlang met de modernisering van de agrarische wereld van Noord-Holland heeft beziggehouden en 10

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2002 | | pagina 11