Inleiding
Het is slechts in beperkte kring bekend dat het Hoogheem
raadschap van de Hondsbossche en Duinen tot Petten naast de
gelijknamige Zeewering nog een ander belangrijk waterstaat
kundig object beheerde. Het betrof een in 1547 in gebruik
genomen schutsluis in de Hoge- of Zaandam aan het zuidein
de van de Zaan. Deze was zo belangrijk en vergde zoveel zorg
en aandacht dat de regenten van de Hondsbossche niet alleen
te Petten, maar ook te Zaandam een gemenelandshuis beza
ten. Dat het om een heel belangrijke sluis ging blijkt ook uit
de namen waaronder we hem in de oude archiefstukken
tegenkomen: Steenen Sluyse te Sanerdam, Gemenelands Sluyse tot
Sanerdam, Groote Hontsbosscher Stenen Schut-Sluyse tot Zaardam en
Groote Hondsbossche Sluis te Zaandam.
Deze benamingen weerspiegelen zowel het royale formaat van
de sluis als zijn enorme betekenis voor het scheepvaartverkeer.
Het was op de Grote Sluis dag en nacht een komen en gaan
van veer- en marktschepen afkomstig uit tientallen Noord-
Hollandse dorpen en steden, van een onafzienbare stroom van
houtvlotten, van schuiten en lichters met goederen voor de
industrieën aan de Zaan en van plezierboten en jachten in alle
soorten en maten. Helaas kunnen we dit niet goed met cijfers
onderbouwen. Het Hoogheemraadschap van de
Hondsbossche verpachtte de exploitatie van de sluis namelijk
aan de hoogste bieder en er werd verder geen aantekening van
aard en omvang van het aantal passages gehouden. Pas in de
loop van de 20' eeuw komen er gegevens ter beschikking over
de exacte omvang van het scheepvaartverkeer, maar zoals we
zullen zien was de betekenis van de sluis door de opening van
de nieuwe Wilhelminasluis toen zeer sterk afgenomen.'
We moeten het doen met enkele toevallig bewaard gebleven
opgaven van sluiswachter Jan Dil uit 1880-1884. Hieruit blijkt
dat er in die periode gemiddeld per jaar zo'n 1.300 houtvlot
ten, 3.075 stoomschepen, 1.075 zand- en houtvletten en
13.375 andere schepen werden geschut.' Bij deze cijfers moet
bedacht worden dat de Grote Sluis toen een stevige concur
rentie ondervond van het in 1824 geopende Noordhollands
Kanaal.' Vóór 1824 was de sluis onbetwist de belangrijkste
toegangspoort tot de binnenwateren van Holland benoorden
het IJ. In 1795 stelden Zaanse gedeputeerden zelfs dat drie
kwart van al het verkeer over water van en naar het Noorder
kwartier van Holland door de Grote Sluis passeerde.4 Toch is
er maar weinig over de sluis bekend. We beschikken eigenlijk
alleen over een meer dan 50 jaar geleden gepubliceerd artikel
van J.A. Brouwer waarin de door Alkmaar en Westzaan verkre
gen vrijdom van schutgeld centraal staat.5 Dit vormde voor ons
reden om de geschiedenis van deze sluis opnieuw en nu wat
breder te belichten. Allereerst zullen we nagaan hoe het
Hoogheemraadschap precies aan een sluis kwam, die op meer
dan 40 kilometer afstand van de Zeewering lag. Daarna
komen het gemenelandshuis, het toezicht op de sluis, het
schutgeld en het schutten zelf aan bod. Aandacht is er ook
voor het door Alkmaar en Westzaan verworven recht van voor
schutting. Dat hield in dat hun veerschepen voorrang genoten
en altijd meteen geschut moesten worden. Het privilege was
een permanente bron van problemen en geschillen. Hetzelfde
gold voor het schutten gedurende de nachtelijke uren.
In 1641 dreigden enkele 's nachts voor de sluis gearriveerde
Amsterdammers zelfs sluiswachter Claes Haijnderiksz. Ruijter
"...met bloote deyens...te doorstoten omme dat hij bujjten ordre
[opdracht] niet uulde schutten...".6
Claes Haijnderiksz. is slechts een van de vele sluiswachters/
pachters die in de loop der eeuwen de Hondsbossche Sluis
hebben geëxploiteerd en bediend. De pachters genoten niet
alleen de opbrengst van de schutgelden, maar ook het visrecht
in de sluis en een stuk van de Achter- of Binnenzaan. Tijdens
de palingtrek in het najaar werd er druk gevist. Dat leverde
hinder op voor de scheepvaart. Uiteraard zullen we de nodige
aandacht besteden aan de verpachting en bediening van de
sluis en de visserij. In de Bataafs-Franse tijd (1795-1813) kwam
de relatie tussen het Hoogheemraadschap en de pachters overi
gens onder zware druk te staan. Dat was een gevolg van de
slechte economische situatie en de Engels-Russische inval van
1799. De scheepvaart liep sterk in omvang terug en de pach
ters kwamen in financiële problemen.
De bouwkundige geschiedenis van de sluis vormt een verhaal
apart. De eerste, in 1547 opengestelde, sluis was tegen 1722
lek en kaduuk. Dijkgraaf, hoogheemraden en hoofdingelan
den besloten tot een totale vernieuwing waarbij de sluis zijn
huidige aanzicht verkreeg. In 1845 werd de sluis -nadat dui
kers een inspectie hadden uitgevoerd- drooggelegd en her
steld. Bij deze gelegenheid ging een lang gekoesterde wens
van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in
vervulling. Het kreeg eindelijk toestemming om ebdeuren in
de sluis te laten ophangen. Daarmee kon 's zomers de Scher
merboezem beter op peil worden gehouden. De Hondsbos
sche Sluis was namelijk niet alleen van betekenis voor de
scheepvaart, maar vormde ook een van de belangrijkste uitwa-
teringspunten van genoemde boezem. Uitwaterende Sluizen
probeerde in de loop der eeuwen herhaaldelijk de sluis van de
Hondsbossche over te nemen. Dat lukte tenslotte in 1885.
De groeiende afmetingen van nieuwe, door stoomkracht
voortgestuwde binnenvaartschepen luidde het einde in van de
Grote Sluis als knooppunt in de verbindingen van het
Noorderkwartier. De beperkte capaciteit van de sluis werd
door de na i860 snel expanderende Zaanse industrieën steeds
1
Een houtvlot op het IJ, 1866.
3