l
gen om een vergoeding van misgelopen inkomsten ad 1.304
gulden. De hoofdingelanden besloten hierop dat enkele com
missarissen de zaak naar billijkheid moesten afhandelen. Uit
de rekeningen van het Hoogheemraadschap over 1800 en 1801
blijkt dat men de pachters de helft van hun pacht over 1800
heeft kwijt gescholden.'06
In hun rekest van november 1800 verzochten Van der
Ramhorst en Roelofs meteen aan het bestuur om nu eindelijk
eens ernst te maken met het besluit van het gewestelijk
bestuur van september 1795 tot vervanging van de vaste brug
over de sluis door een ophaal- of draaibrug. De scheepvaart
week nu massaal naar Nauerna uit. Daar was namelijk al wel
een ophaalbrug gemaakt zodat schippers zonder het lastige en
tijdrovende strijken van de mast konden passeren. In mei 1802
herhaalden de pachters deze klacht. Zij stelden nu zelfs:
"...den laatsten en onvoorzienen slag wierd ons toegebragt door het leg
gen van eene losse ophaalbrug te Nauerna...". De twee pachters
illustreerden de ellende met cijfers. Alleen al tussen 1 en 17
augustus 1802 schutten te Nauerna 21 zeeschepen die daar
voor altijd de Grote Sluis waren gepasseerd. De schade aan
misgelopen schutgeld bedroeg zes gulden en zes stuivers.107
Het ging bij de verandering van de vaste brug inderdaad om
een al jaren slepende kwestie. Reeds op 5 maart 1795 hadden
de Provisionele Representanten van het Volk van Holland een
voorstel overgenomen van de gedeputeerden uit Oost- en
Westzaan onder leiding van Adriaan Rogge.'08 Dit behelsde
afbraak van de vaste brug over de Hondsbossche Sluis zodat
schepen in het vervolg met de tuigage omhoog konden schut
ten. Rogge cum suis wezen erop dat driekwart van het scheep
vaartverkeer in en uit Holland boven het IJ gebruik maakte van
de Grote Sluis. Het gedwongen strijken van de mast gaf tel
kens oponthoud, terwijl schepen met een vaste mast niet ver
der konden dan de Voorzaan en hun lading in kleinere schui
ten moesten overslaan. De Provisionele Representanten
bepaalden hierop in september 1795 dat de vaste brug moest
worden vervangen door een ophaalbrug. Het bestuur van de
Hondsbossche was niet tegen, maar wel van oordeel dat deze
verandering in het algemeen belang was en dus moest worden
betaald uit de algemene middelen en niet uit die van de
Hondsbossche.""
Daarna bleef het bijna twee jaar stil totdat een teleurgestelde
Rogge zijn voorstel op 17 juli 1797 opnieuw indiende. Het
Provinciaal Bestuur, dat inmiddels de Provisionele Represen
tanten was opgevolgd, nam nu kennis van het standpunt van
het Hoogheemraadschap. Het had hiervoor wel enig begrip,
maar was ook van oordeel dat het, eer een en ander uit de
algemene middelen werd gefinancierd, "...nog wel eens
bedaardelyk zoude behooren te worden onderzogt, o/het nut, het welk
het algemeen uan deze verandering te wagten heeft, wel zouden opwegen
tegen de inconveniènten, welke daaruit zouden kunnen komen te resul-
teeren, en tegens de kosten..."."0
Het Provinciaal Bestuur liet een rapport opstellen dat op 4
oktober 1797 voor advies werd voorgelegd aan een commissie
van drie leden waaronder Adriaan Rogge. Die commissie had
maar twee dagen nodig. De ophaalbrug moest er komen. De
kosten werden geschat op hooguit 5.000 gulden en die kon
den hoogstwaarschijnlijk door een verhoging van de brug- en
schutgelden binnen 15 jaar weer terug worden verdiend.
Dankzij de ophaalbrug zou verder vanuit de Zuiderzee bij
Oude Sluis via Alkmaar en de Zaan een veilige binnenvaartrou-
te naar het IJ ontstaan. Daar kon met name Den Helder van
profiteren. De materialen voor de Marine -geschut, munitie,
masten en balken et cetera- moesten nu tegen hoge kosten
met lichters worden aangevoerd. Straks konden ze "...veilig,
gemaklyk, spoedig en onkostelyk aan en door de gemelde Oude Sluis
gevoerd worden, en in één oftweegetyden, of langs de buiten gorssen
van het Koegras en de kwelder; ofdoor het [Oude] Veer, na het Nieuwe
Diep desnoods... worden gevoerd"Rogge cum suis meenden dan
ook dat de provincie de kosten moest dragen."1
Het Provinciaal Bestuur was het hier allemaal wel mee eens,
maar wilde toch niet de bouw van de brug voor zijn rekening
nemen. Op 12 december 1797 decreteerde het dat de ophaal
brug op 4 maart 1798 gereed moest zijn. Het Hoogheemraad
schap moest dit werk uitvoeren en zou een lening krijgen van
5.000 gulden tegen vier procent rente per jaar, af te lossen in
vijfjaar. Rente en aflossing moesten komen uit een verhoging
van de brug- en schutgelden. Het bestuur van de Honds
bossche ging onder protest akkoord. Enige inwoners van
Oost- en Westzaan, Koog Zaandijk en Wormerveer, die hun
brood verdienden met de overslag van goederen van Voor
naar Achterzaan, verzochten tenslotte nog tevergeefs aan de
Constituerende Vergadering van de Bataafse Republiek om het
decreet van 12 december in te trekken omdat het voor hen zeer
nadelig was."2
Het was hiermee nog niet gedaan. Uit de verzoekschriften van
Van der Ramhorst en Roelofs uit 1800 en 1802 weten we al dat
er geen actie werd ondernomen. Hun rekesten om ernst te
maken met het decreet hadden ook geen enkel effect. Toch
hield het Hoogheemraadschap wel rekening met de eventuele
bouw van de brug bij de nieuwe verpachting van de sluis op 22
juni 1803. De rentmeester verwachtte dat verpachting mét
ophaalbrug meer zou opleveren. Daarom werd in de voor
waarden vastgelegd dat de pacht meteen zou aflopen zodra de
ophaalbrug was gerealiseerd."5
Het bestuur van de Hondsbossche had, gelet op "...de moeije-
lijke onaangenaamheid waar meede de invordering van de pagt pen
ningen jaarlijks gepaard gaat...", intussen al besloten niet meer
in zee te gaan met Van der Ramhorst en Roelofs. De heren
legden zich daar bij neer, maar tekenden protest aan toen het
bestuur besloot de verpachting te laten ingaan op x mei 1804,
terwijl hun contract pas afliep op 21 juni. Om de inkomsten
van de twee beste maanden niet te hoeven missen, verzochten
ze het bestuur de nieuwe termijn pas te laten ingaan op 22
juni. Het verzoek werd niet gehonoreerd, maar wel hoefden ze
van het laatste jaar slechts tien maanden te betalen. Dat von
den de pachters ontoereikend, dus dienden ze nog maar eens
- -
Tekening van de in 1848 over de sluis aangebrachte beweegbare brug. Deze
bestond uit een anderhalve meter brede klep waardoor precies de masten van de
passerende schepen pasten.
Dni.rxnftdft "W A B
a *7"
a m
22