kant van 't Y, als het voornoemde sluijsivagterhuijsje". Op 13 decem
ber 1723 was alles klaar en werd het verzoek van sluiswachter
Cornelis Gijsen om weer te mogen schutten door dijkgraaf en
hoogheemraden ingewilligd.'4
Toen de voltooiing van de sluis in het voorjaar van 1723 nader
bij kwam, werd de kwestie van het intrekken van de vrijstelling
van schutgeld van Alkmaar c.s. urgent. De stad dreigde in
april met een proces indien de gewraakte passage niet uit de
resolutie van r6 juni 1722 werd geschrapt. Toen dat niet
gebeurde, verkreeg de Alkmaarse magistraat inderdaad van de
Hoge Raad een mandement van main tenue waarbij het voorlo
pig in zijn recht werd bevestigd. De gedeputeerden van de stad
in de vergadering van de Staten van Holland bepraatten onder
wijl hun collega's van de andere steden in het Noorderkwar
tier. De hoofdingelanden van de Hondsbossche zwichtten in
Drukte in de sluis. Opname uit ca. 1900.
januari 1724 voor de Alkmaarse druk. Zij haalden een streep
door de betreffende zinsnede in de resolutie van juni 1722.
Aan het recht van Westzaan werden hierna weinig woorden
meer vuil gemaakt. Dat vinden we weer als vanouds terug in
het concept van de voorwaarden waarop men per 1 mei 1724
de sluis wilde verpachten.95
Helaas is niet bekend hoeveel de nieuwe sluis precies heeft
gekost. Rentmeester Bluzé raamde de kosten in april 1722 op
30.000 gulden buiten het huis van de sluiswachter. In een toe
vallig bewaard gebleven borderel van de rekening van de
Hondsbossche van 1724 staat vermeld dat aan de metselaar
van dit gebouwtje een bedrag van 2.too gulden was betaald.
De consumpties bij de aanbesteding van het sluiswachters
huisje beliepen overigens het lieve sommetje van 550 gulden
en 2 stuivers.'6 Het woninkje kwam ten oosten van de sluis aan
de kant van de Buitenzaan, pal naast de sluismuur. Het staat
er nog steeds. De verdieping van het fraaie en goed gepropor
tioneerde gebouwtje steekt boven de sluis uit en wordt
bekroond door een schilddak. Het moet in de loop van mei
1724 door de sluiswachter zijn betrokken.97
Pal ten westen van de sluis en ook aan de IJ-kant verrees het
nieuwe charterhuisje. Het is in dezelfde stijl gebouwd als de
behuizing van de sluiswachter, maar wel een stuk groter. Ook
dit gebouw is nog steeds aanwezig. De historie van het char
ter- of chercherhuisje gaat terug tot het begin van de 17" eeuw.
In 1624 vroeg Jochem Jansz. Poelenburch, "...commis van
Zaenerdam...", om een stukje grond bij de sluis voor het plaat
sen van een kantoortje. Dit werd afgewezen.'8 Wel honoreerde
het bestuur van de Hondsbossche in ^56 een verzoek van
Johan Vuijts, ontvanger van de convooien en licenten te
Alkmaar waar de Zaanstreek in dit respect onder ressorteerde.
Vuijts wilde aan de zuidkant van de sluis een houten huisje
bouwen voor de "...commisen ter reserche..." aldaar. Hij trad op
namens de Admiraliteit van het Noorderkwartier, die was
belast met de beveiliging van de koopvaardij ter zee. Hiertoe
mocht de Admiraliteit bepaalde in- en uitgaande rechten hef
fen, de zogenaamde convooien en licenten. De Hondsbossche
ontving in ruil voor zijn instemming met de bouw van het
huisje een jaarlijkse vergoeding van 20 gulden bestaande uit
een recognitie van 5 gulden en een huur voor het erfje van t5
gulden."
Na de inlijving van ons land bij het Keizerrijk van Napoleon in
1810 werden in het charterhuisje Franse douaniers gehuisvest.
Die waren zeer lastig en precies waardoor volgens de sluis
wachter veel oponthoud ontstond. De schippers weken daar
om uit naar de sluis te Nauerna waar geen douanepost was.
De inkomsten uit de sluis liepen hierdoor sterk terug. Vandaar
het verzoek van de Hondsbossche aan de "Directeur des
Douanes" om de situatie voor beide sluizen gelijk te trekken
door aldaar ook een douanepost te vestigen. Het kwam hier
echter niet van.'" In de 19' eeuw is het charterhuisje onder
meer gebruikt als kantoortje voor de dienst "Invoerrechten en
accijnzen". Vandaar de benaming accijnshuisje.
Ter herinnering aan de nieuwbouw van de sluis in 1722-1724
liet het bestuur van de Hondsbossche door Jacob van der Beek
uit Alkmaar twee wapenstenen vervaardigen. Op de voorzijde
van deze stenen vinden we de wapens van dijkgraaf Jan
Adriaan van Egmond vande Nijenburg en van het Hoogheem
raadschap van de Hondsbossche. Op de achterzijde staan de
wapens van de hoogheemraden Frederik Lakeman, Dirk
Houttuyn, Gerrit Schenk, Jacob Egmond, Floris Wil, Gijsbert
Ramp en rentmeester-secretaris mr. Abraham Bluzé met in
een cartouche het jaartal 1724. Beide stenen werden aan de
kant van de Voorzaan op de sluis geplaatst en staan daar nog
steeds."1
De sombere jaren tussen 1795 en 1813
Aan het einde van maart 1795 vroegen Wouter Anthonie van
der Ramhorst en Jan Willem Roelofs, samen al zeven jaar
pachters van de sluisgelden en palingvisserij, om vergoeding
van geleden schade. Om de pachtsom te kunnen voldoen had
den ze het afgelopen jaar uit eigen beurs moeten bijpassen.
Deze tegenvaller was volgens hen het resultaat van de:
"...omstandigheeden der tijden..., alsmede doorgeene ojten minste urij-
nige scheepvaart op zee; het niet uijt vaaren der scheepen tot de groote
[haring] visscherij; de geduunge pressing [vordering t.b.v. de strijd
macht] van scheepen en vaartuijgen [en] de strenge langdurige vorst in
den afgeloopen ivinter...".
20