wekelijks twee of drie keer met een veer- of marktschuit de sluis passeerden, verzochten daarentegen het recht van voor schutting te handhaven. Zij kregen steun van de municipalitei- ten of gemeentebesturen van Oostzaandam, Zaandijk, Koog aan de Zaan en Wormerveer.68 Sluiswachter Jan Meijlink maakte -vermoedelijk in 1806- een overzichtje van alle voorschutters."9 Het waren er totaal 20: De markt- of veerschuit van Wormerveer, Wormer, Zaandijk, Koog, De Rijp, Graft, Uitgeest, Klaterbuurt, Groot-Schermer, Warmenhuizen en Krommenie. De schuiten van Zaandam, namelijk van Pieter Luttik en Gerrit de Boer. De boeiers van Pieter Peijt, Dirk Visser, de weduwe Cornelis Middelhoven of Pieter Nomen, Cornelis Cardinaal, Simon Schermer en Adriaan Rogge. De veerman van Alkmaar die vóór allen ging. Het bestuur van de Hondsbossche zag in dit alles geen aanlei ding om het beleid te wijzigen. Het recht van voorschutting hield stand ondanks de aanhoudende stroom van moeilijkhe den. Zo klaagde Cornelis Prins, schout van de gemeente Wormerveer, in 1822 dat de veerschippers nu wel sinds onheuglijke tijden voorschutting genoten, maar "...dat dit voor redt sedert eemgen tijd uerloren is gegaan, daar meest ieder vraytschip- per tans zodanid redt van voorschuttiny bezit of bekomen kan, en het er dus maar op aankomt wie het eerste de sluis bereikt, om ook het eerste doordeschut te morden...".7" In 1869 dienden een paar schippers zelfs een klacht in bij de Commissaris des Konings. Zij lagen gereed in de Binnenzaan om naar de Buitenzaan door te schutten, maar de knecht van de sluiswachter wond de binnendeuren toe en belette hen zo hun schip in de sluis te halen. Daarna werd met een lege sluis naar buiten omgeschut en een schip uit de Buitenzaan in de sluis gehaald. Toen de schippers zich daarover beklaagden, antwoordde de knecht koeltjes: "...dat zal ik je weer lappen...", voegde de daad bij het woord door opnieuw leeg om te schutten en vervolgens een stoomschip door te schutten. Daarna kwamen zij pas aan de beurt. Misschien ging het hier wel om een schip van de stoom vaartdienst Alkmaar Packet. In dat geval had de knecht nog gelijk ook, want twee jaar eerder, in mei 1867, was in de keur bepaald dat stoomschepen die passagiers vervoerden voortaan het recht van voorschutting genoten." Sluiswachters en -pachters en hun dagelijks werk Voor de sluiswachter is nooit een officiële instructie opgesteld zoals voor andere functionarissen van de Hondsbossche. Dat was niet nodig omdat sluis en visserij al in een vroeg stadium werden verpacht. Die verpachting gebeurde op basis van pachtvoorwaarden. Daar had de sluiswachter zich bij het bewonen van het huis, bevissen en bedienen van de sluis aan te houden. Nadat de sluis vanaf de openstelling in 1547 een paar jaar was bediend door sluiswachter Jacob Coppes, werd hij per 1 mei 1551 voor de eerste keer verpacht en wel door Stalpaert. Deze pacht liep af op 30 april 1557. De tweede ter mijn begon de dag daarna en eindigde op 30 april 1562. Nu waren het de waarschappen van het bij keizerlijk octrooi van I555 opgerichte Hoogheemraadschap van de Hondsbossche die de verpachting verrichtten.7' We weten niet of de sluis na 1562 opnieuw is verpacht. Gegevens ontbreken namelijk. Mogelijk heeft het bestuur van de Hondsbossche bij het uitbreken van de Opstand tegen het Spaanse gezag in 1568 besloten een eigen sluiswachter aan te stellen om zijn greep op de sluis te versterken. De sluis was immers de belangrijkste toegangspoort tot het Noorder kwartier van Holland en daarom van groot militair belang. In ieder geval weten we zeker dat de sluis vanaf 1600 tot 1625 door een sluiswachter in dienst van de Hondsbossche, de al genoemde Pieter Boom, werd bediend. Bijlage 1 geeft een overzicht van alle bekende sluiswachters en -pachters. In de pachtvoorwaarden van 1551-1557 en 1557-1562 werd bepaald dat de pachter zich in alle zaken moest richten naar het keizerlijk plakkaat van 16 juli 1548. De naderhand opge stelde sluiskeuren waren beknopter dan de pachtvoorwaarden omdat die ook de verpachting regelden en bepalingen bevat ten die alleen golden voor de sluiswachter. Om te beginnen moest die pachter op de sluis wonen "...omme in alle occasien by de handt te zyn, en op de sluyze goede toeversigt te houden...".n Na afloop van de pachttermijn moest het woonhuis -eerst het gemenelandshuis en vanaf 1724 de speciale sluiswachterswo ning- glas- en dakdicht opgeleverd worden. Reparaties aan huis en sluis kwamen voor rekening van de Hondsbossche.74 De verpachting gebeurde in het openbaar in oktober of november. De termijn was minimaal een jaar en liep -op een enkele uitzondering na- van begin mei tot eind april. De lang ste termijn ooit was acht jaar. De pacht moest in twee termij nen worden betaald. Al in 1557 werd de pachter verplicht bovenop elke gulden pacht nog eens een stuiver rantsoen te betalen als emolument voor het bestuur. Sluiswachter Jan Meijlink deed daar nog een maaltje vis bij. Op 20 december 1810 schreef hij rentmeester Gijsbert Fontein Verschuir ter gelegenheid van de afdracht van een halfjaar pacht onder meer: "...hiernevens een sootje paalingIk hoop Uiuedele zal ze met smaak gebruyke...".75 De pachter diende over eigen vermogen te beschikken. De eer ste termijn van de pachtsom verviel namelijk op St. Jacob (25 juli), niet lang na de aanvang van de pacht op de eerste mei. Gezicht op de Dam vanuit de Voorzaan met rechts de Hondsbossche Sluis. De zware balk dwars over de sluis is de strijkbalk. Het vierde gebouw links naast de sluis met klokgevel is de herberg "De Otter". Tekening in Oostindische inkt door J. Bulthuis, 1790. 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2001 | | pagina 15