tie haer begeven als die van Westsanen met haer kleyne scheepen, want
sij niet mogen sulke kosten draden...", aldus de regenten van het
dorp. Op 28 april 1633 kwamen beide partijen tenslotte over
een dat de schippers uit het dorp mochten schutten voor de
helft van het tarief van Alkmaar. Daarbij was het uitdrukkelijk
wel zo dat als er meerdere Westzaner schippers tegelijk in de
sluiskolk voeren en samen werden door geschut, ze ieder een
stuiver verschuldigd waren. Uit de pachtvoorwaarden van 1760
blijkt tenslotte nog dat het nachttarief voor het schutten bui
ten de vistijd gold vanaf twee uur na zonsondergang tot twee
uur voor zonsopgang.53
Vissen en schutten
Zoals reeds eerder besproken, droegen de kerkmeesters van
Westzaan op 10 oktober 1550 niet alleen het kerkhuis, maar
ook hun visrechten aan de Hondsbossche over. De sluisvisserij
was met name gedurende de "...loop uan de ael...", de paling
trek in de nazomer en herfst, een lucratieve bezigheid. Het
bestuur van de Hondsbossche bewaakte het visrecht daarom
angstvallig. Overtreding werd bestraft met een hoge boete en
verbeurdverklaring van visschuiten -want. Het visrecht
beperkte zich overigens niet tot de sluiskolk. Het strekte zich
uit over een stuk van de Binnenzaan ter lengte van 270
Hondsbossche roeden (ruim 923 m.) uit de sluis. De grens
werd gemarkeerd door een paal die aan de kant van Westzaan
in de bodem van de Zaan was geslagen met daarop de letters
HB en de tekst "Vryheit der Hondsbossche Visscherye".54
In de Franse Tijd (1810-18x3) moest de Hondsbossche -zij het
kortstondig- afstand doen van het visrecht. Dit vloeide voort
uit een Franse wet uit 1802 die de visserij in bevaarbare rivie
ren tot staatseigendom verklaarde. Alleen de visserij in de
sluiskolk -die werd gekwalificeerd als "kleine visserij"- bleef
in bezit van het Hoogheemraadschap. Na het vertrek van de
Fransen in 1813 wendde het bestuur zich direct met een rekest
tot het nieuwe staatsbestuur. Daarin werd geklaagd dat men
door de Fransen was beroofd van het visrecht in de
Binnenzaan over een lengte van 300 roeden met het verzoek
om hierin te worden hersteld. Dit leidde tot het gewenste
resultaat, want het jaar daarop rapporteerden dijkgraaf en
hoogheemraden dat het visrecht "...welk hun op eene onregt-
vaardige wijze door het Fransche Gouvernement was ontnomen...eeuen
zoo regtvaardig doorZ.K.H. den Souvereinen Vorst..." was hersteld.
Niemand had zich er blijkbaar aan gestoord dat de Honds
bossche zijn visrecht met 30 roeden had overdreven.55
Reeds in 1548 -twee jaar voor de overeenkomst met Westzaan-
werden "...netten, cuijlen, vuijcken, hennen schilt [een specialejiiik
dicht op de sluisdeuren] ende aele kerven, schuttingen ende andere ge reet
schappenaangeschaft om nog dat jaar te kunnen vissen.56
In jaren dat de sluis niet werd verpacht, vloeide de opbrengst
rechtstreeks via de sluiswachter in de kas van de Honds
bossche. Dat was het geval van 1548-1551 en van 1600-1625.
In 1613 droeg Pieter Boom een bedrag af van 784 gulden en 12
stuivers, door hem ontvangen van de "...aelcopers en die buyren
van Saerdam...en dat over de vanghst en leveringe van drije hondert
tallen palingen ende negen hondert vier en seventigh en een haljfpont
grooven ael!"."
In de vistijd werd 's nachts niet geschut omdat de sluiswachter
dan keer op keer zijn fuiken moest lichten. Bovendien moch
ten de schippers niet afmeren tussen de oostvleugel en een
Visgerei. Nr. 2aaljaagnet, nr. 6: aalreep, nr. 12: aalsteker, nr. 13: sluis- of henjuik, nr. 14: aalkotf, nr. 23: tweevleugelige aalfuik, nr. 29.- eenvleugelige aalfuik. Uit:
I.J. Hulsenboom, De visscherijivet (Dockum 1911).
12