INLEIDING
Het nog niet eerder gepubliceerde reisjournaal, waarvan de letterlijke tekst hierna
volgt, werd geschreven in de zomer van het jaar 1800, nu precies twee eeuwen geleden.
Het heeft betrekking op een groot deel van de huidige provincie Noord-Holland. Nu
vormde in de achttiende eeuw de reisbeschrijving een geliefd genre. Dit is begrijpelijk
voor een tijd waarin de maximumsnelheid van de mens bepaald werd door die van het
paard, en er veelal te voet, per trekschuit of postwagen gereisd werd. Afstanden waren
nog afstanden, doorgaans gemeten in een aantal "uren gaans". De drie reizigers in dit
journaal waren zo bemiddeld, dat zij voor dit uitstapje het paard konden nemen.
Onze reisgenoten waren ontwikkelde mannen met een urbane mentaliteit die, geheel
in de geest van de achttiende eeuw, een universele interesse toonden. Zij geven blijk
van grote geografische belangstelling. Zij waren nieuwsgierig naar mensen en dingen
buiten de eigen woonomgeving, die veelal als interessant of bijzonder werden ervaren.
Zo vonden zij een boerendanspartij te Medemblik uitermate "schilderachtig". Het obli
gate bezoek aan Broek in Waterland wordt niet zonder enige humor verteld.
De bevolkingsdichtheid van de landstreek die zij bezochten, was toenmaals veel
geringer dan thans.' De economische toestand was er in 1800 relatief slecht. Minder
dan een jaar ervoor was het betreffende gebied het toneel geweest van een bloedige
oorlog, die zijn tol in meerdere opzichten geëist had. De reizigers bewogen zich als het
ware door een leeg landschap met lege stadjes/ In Medemblik, Enkhuizen en Edam
heerste de doodse stilte van het verval. Het duingebied voorbij Velsen en Beverwijk,
waar ze langs reden, werd destijds ervaren als een wildernis, alleen goed voor konij
nen, jagers en stropers. Het Koegras tussen Callantsoog en Den Helder was vooral tij
dens het natte jaargetijde een groot onherbergzaam moeras. Het verschil tussen de
vertrouwde ommuurde ruimte van de eigen stad en de nagenoeg onbebouwde ruimte
buiten de wallen was groot.
Kennismaking met de reisgenoten
Frederik Willem Conrad. Gravure door
L.G. Portman naar J. Anspach.
Ons gezelschap bestond uit vier personen, te weten Frederik Willem Conrad, de
gebroeders Jan Paulus en Hendrik Daniel Gildemeester en tenslotte een verzorger voor
de paarden, Jan de Raad. Over deze laatste hebben wij geen nadere bijzonderheden
kunnen vinden. Van Frederik Willem Conrad weten wij dat hij in 1769 te Delft werd
geboren uit onbemiddelde ouders. Zijn vader, Martinus Egidius Conrad was koffie- en
theeverkoper aldaar en overleed in 1775. Zijn moeder, Aletta Jacobina Schmidt (ook
wel Schmidts) verloor hij in 1779, zodat hij op de leeftijd van negen jaar wees werd.
Samen met een zuster en jongere broer werd hij in het burgerweeshuis van Delft
opgenomen. In 1782 werd Conrad uit
verkoren tot "kwekeling" van een der
drie Fundaties van de Vrijvrouwe van
Renswoude. Al bij zijn toelating werd
Conrad als "excellend goed" beoordeeld.'
De Delftse Fundatie, waarin hij geplaatst
werd, bood aan veelbelovende weesjon
gens een hogere opleiding tot technische
beroepen zoals instrumentmaker, mo
lenbouwer, landmeter of waterbouw
kundige. Aldaar kreeg Conrad les in
onder meer de landmeetkunde en in een
aantal militaire vakken. Het verdient
opmerking dat er in die tijd veel aanra-
kingsvlakken waren tussen waterbouw
kunde en defensie.
Het gemeenlandshuis van Rijnland te
Spaarndam, de ambtswoning van Conrad en
vertrekpunt van de reis. Uit Hollands Arkadia
(1804).
3
1. Zie voor de vorming en aard van het Noord-Hollandse
landschap Kelder, 1984.
2. Deze notie is onüeend aan Van der Woud, 1987.
3. De Booy e.a., 1985, p. 54; Molhuysen, dl. 2 kolom 313-
314.