'ia *4
m
Den 12 Junij (zesden dag onzer reise) vertrokken wij onder het gesprek over de
vrolijkheid van den dag van gisteren uit Medemblik. Wij reeden langs den dijk naar
Wervershoof en vandaar naar het tolhek te Hoogcarspel, de weg voorts neemende door
de dorpen Lutkebroek, Grootebroek en Bovencarspel naar Enkhuisen.
De laastgemelde dorpen uit twee reijen huisen bestaande, liggen genoegzaam aan
eikanderen, zodat men naauwlijks merkt waar het eene dorp eindigt en het andere
begint.
Wij vonden de landen ter wederzijden den weg op veele plaatsen met breede slooten en
akkers, even als gewoonlijk in de veenerijen plaats heeft, doch bij informatie wierden
wij onderricht dat deeze akkers door de bagger uit de slooten verhoogd en toegemaakt
wordende, dit de slooten verbreed, terwijl de waarde deezer aldus toegemaakte landen
tot het teelen van groentens tot f3000 per morgen of f500 per 100 roeden bedraagt,
waarvoor doorgaans f20 per 100 roeden jaarlijks huur betaald word. De groentens die
hier geteeld worden gaan meest alle naar Amsterdam, wordende in kleine schuitjes
naar de Broeker haven getransporteert en aldaar overgehaald90 en in zeilvaartuigen
gelaaden. Veele Roomschgezinden bewoonen deeze dorpen 't geen uit het teken aan
hunne huisen (IHS) kenbaar is.9'
Voor Enkhuizen genaderd, zonden wij onzen courier met het woord de Groene
Papegaaij" vooruit. Wij hadden reeds een groot gedeelte der stad doorgereeden toen
ons gezegt wierd dat dit beest in de geheele stad niet te vinden was. Echter kwaamen
wij bij een man die voor castelijn geschaapen scheen te zijn, wel terecht in den
Oostindischen Toorn aan de haven. Wij doorwandelden de ruime edoch doodsche
stad, zagen met leedweesen de werkeloosheid op de O.I. Compagnieswerf, daar twee
scheepen, waarvan één geheel nieuw, onttakeld waaren, gelijk meede een aanzienlijk
getal haringbuisen, waarvan deeze stad anderszins zo veele voordeelen trekt, en na het
stadhuis 't geen in een geregelde goede order gebouwd is, bezichtigd te hebben, keer
den wij in den Oostindischen Toorn terug, alwaar wij een fraay uitzicht op de
Zuiderzee hebbende, ons middagmaal hielden.
Wij wierden vervolgens door de vriendelijke dochter van onzen castelijn ter stad uit
geleid en namen den weg langs den zeedijk. De Broeker haven, die een kolk met daar
omstaande huisen heeft, is welgelegen, en vervolgde wij voorts den dijk tot aan den
afweg naar Venhuijsen. Dit dorp met het volgende, Hem genaamd, zijn wel bewoond
en in een vruchtbaare streek gelegen, waarvan de groote boomgaarden ons voornaam-
lijk ten teken waaren. Wij troffen deeze dorpen, die meest al ter wederzijden van den
weg met boomen beplant zijn, doorrijdende, het schoonste van den dag, 't geen niet
weinig toebracht om deeze dorpsgezichten recht behaaglijk te maaken.
Het dorp Hem gepasseerd zijnde, kwaamen wij in een groote weijvlakte, al waar wij de
dorpen Ooster- en Wester- Blokker aan den eenen en Wijdenes met Schellinckhout aan
ui Cf
"Echter kwaamen wij...wel terecht in den
Oostindischen Toorn aan den haven". Gezicht
op de Oost-Indische, Zuider, of Engelse
toren met links de Dromedaris. De toren
werd in 1396 gebouwd. Tussen 1602 en
1630 vergaderden de bewindhebbers van de
kamer Enkhuizen van de V.O.C. in het
gebouw, dat in 1829 werd afgebroken. Pen
en penseeltekening door H. de Winter naar
C. Pronk, ca. 1780.
90. Te Broekerhaven was een grote overtoom waarmee
schepen over de Westfriese Zeedijk in de Zuiderzee
gebracht konden worden. De overtoom werd in 1922
vervangen door de thans nog aanwezige schepenlift.
91. Boven de huisdeuren van de Rooms-Katholieke inwo
ners was een kruis geplaatst met de letters I.H.S., voor
In Hoe Signo (vinces) ("in dit teken zult gij overwin
nen") of Iesus Hominum Salvator ("Jezus verlosser der
mensheid"). Dit gebruik kwam in 1798 ter sprake in de
Nationale Vergadering omdat sommigen te
Grootebroek meenden dat het in strijd was met de
staatsregeling of grondwet van dat jaar (art. 23: geen
tekens van kerkgenootschappen buiten kerkge
bouwen). De vergadering besloot echter dat regelge
ving hier niet nodig was (Loosjes Az., dl. 40 (1808),
pp. 269-270).
Ilk