-H£_ <Ti\ den uitgegraaven was, en reeden vervolgens langs den Schulpdijk naar Colhorn. Hier hadden wij een vlak gezicht in den Wieringerwaard aan de eenen, en naar de zijde van Harinckhuysen enz. aan den anderen kant. De batterij die wij op de aansluiting van de Oosterdijk van den Wieringerwaard door de Engelschen aangelegt vonden, had even als de beide voorige gediend om de accessen naar de Zijp te defendeeren.8' Te Colhorn, een netgebouwd dorp en de stapel der wiervisserij8" hielden wij ons eenigen tijd op, zagen daar en passant de schoolmeester zijnen koninglijken scepter zwaaijen, en zaten vervolgens wederom op, den dijk naar Winkel langs de Zuiderzee vervolgende. Hier vonden wij nog twee Engelsche batterijen en voorts de eerste Hollandsche omtrent een quartier uurs van 't dorp, waarvoor twee coupures in den dijk scheenen gegraaven geweest te zijn die nu echter gedicht waa- ren."! Eertswoude rechts hebbende laaten liggen reeden wij te Lambertschaage den dijk af, welke afweg door een bokkesprong van de graauw8", in deeze reisbeschrijving vereeuwigt word. Op den dijk zijnde, verwonderden wij ons in de wijd uitgestrekte weyvelden, die wij daar overzien konden, zo weinig hoornvee te zien, 't geen buiten 'Te Colhorn, een netgebouwd dorp..., hielden wij ons eenden tijd op". Gezicht op Kolhorn met rechts de haven. Pen- en penseeltekening door C. Pronk, ca. 1730. twijffel als een der rampspoedige gevolgen van het toneel des oorlogs in deeze streeken gehad te hebben, moet aangemerkt worden. Lambertschaage en Abbekerk vonden wij nette dorpen, inzonderheid het laatst- gemelde alwaar gekegeld en kropsalade85 gevreeten wierd. Bij ons vertrek van dit dorp kreegen wij een vriendelijken groet van den ouden eerwaardigen dominé86 en vervolg den onze reis door het dorp Twisck, 't geen zeer lang ter wederzijden van de weg zindelijk gebouwd is, hebbende over de vaarsloot die langs den weg loopt, een menigte van wit geverfde bruggens. Hier zagen wij de koemist tot haardbrand87 droogen, en namen voorts den Twiscker Noorderweg tot aan den zeedijk; langs dezelve lieten wij Opperdoes rechts liggen. De stad Medemblik, die wij reeds van bij Colhorn als in de Zuiderzee gelegen, gezien hadden, nu vast naderende, wierden wij niet weinig onthust, door uit alle de omstandigheeden te merken dat het Medemblikker kermis was. De jongens maakten slagboomen over den weg van twee paaltjes en een lat, en riepen de doorrijdenden om een kermisduit, terwijl de tegenkomende wagens en chaisen van de Noordhollandsche boeren ons een meer dan gewone drukte kenmerkte. Met een benaauwd voorgevoel wat ons aanstaande was zonden wij onzen courier vooruit. "De Valk" was het woord, en nog maar weinig distantie waaren wij de stad ingereeden of wij hielden stil voor het logement De Valk, daar wij de boeren op een kamer boven de stal, zo lustig voor de fiool hoorden danssen dat men meer als paard had moeten weesen om dit luidruchtig plaisier te kunnen verdraagen. Men beloofde ons aanstonds een beetere stal, maar 24 81. Deze versterkingen waren op n oktober 1799 opge worpen nadat de Engelse troepen uit hun positie bij het dorpje Winkel waren verdreven, zie hierna noot 83 (RAA, archief polder Waard en Groet inv.nr. 359, dag boek Kaan, p. 6). 82. Zie noot 52. Meer over de wiervisserij is te vinden in Bremer, 1979-1980, dl. 1, pp. 170-175, dl. 2, pp. 136- 149. 83. Vlak voor Winkel had het Engelse leger een versterking op de Westfriese Zeedijk aangelegd beschermd door twee diepe coupures, waardoor ieder moment een grote overstroming kon ontstaan. De eerste Bataafse divisie onder Daendels verdreef de Britten op 10 okto ber 1799 uit deze stelling. Zij trokken richting Kolhorn terug, waar zoals gezegd direct een nieuwe versterking werd gegraven. Daendels liet overigens de doorgravin gen in de dijk onmiddellijk dichtgooien (Krayenhoff, 1832, pp. 121-122; Vonk, 1801, dl. 2, pp. 100-103). 84. Paard met een grauwe kleur. 85. In de 18' eeuw maakten warmoezeniers veel werk van de teelt van kropsla, zie Chomel-De Chalmot, dl. 3 (1778) pp. 1771-1775. 86. Dit moet ds. C. van Zelm zijn geweest, van 1794 tot 1816 predikant te Abbekerk en Lambertschaag. Hij overleed in 1820 (Naamlijst, bijlage P, p. 99). 87. Een vrij algemeen gebruik in het noorden, vooral op Texel en Wieringen waar ook schapenmest als brand stof werd gedroogd. ,1-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2000 | | pagina 24