Van de ruïne van het slot is weinig meer overig, doch de toorn is nog in zijn geheel. Hooge opgaande boomen vercieren het plein voor het slot en de kerk, en veraangenaa- men de situatie van de herberg waar wij ons in bevonden. Met nieuwen lust en moed bezield verlieten wij Egmond op den Hoef, den weg neemende naar Alkmaar door een wijd uitgestrekte vlakte van weilanden en vervolgens langs den Houtweg door den Hout, die met hooge opgaande allées en goede wandelin gen, edoch door minder gemakkelijke rijdwegen doorsneeden is, tot voor de stad. De schoonen avondstond die door het verrukkelijk gezang der nachtegaaien vervrolijkt wierd, veraangenaamde den weg niet weinig zodat wij onze entré in Alkmaar 's avonds omtrent g uuren met die gezamentlijke genoegens deeden, als men van een reis gezelschap die éénen zin en wil hebben, verwachten kon. Niemand onzer de weg in Alkmaar weetende benoemde wij De Raad tot onzen courier om vooraf te rijden, die zich van zijn nieuwen post, door vraagen aan de voorbijgangeren zo wel kweet dat wij, hem al volgende, in het logement Den Burg behouden aankwaamen. Onze paarden die ons deezen dag zo trouw gediend hadden bezorgde wij een goede stalling in een andere herberg, wijl er in Den Burg geen stalling voor hun was, terwijl het goed soupé 't geen men ons vervolgens in Den Burg voorzette, zo wel als het goed gezelschap 't geen wij daar aantroffen ons recht welkom was. Na een gerusten slaap ving den tweeden dag onzer reise den 8e Junij aan; onder ons conversabel ontbijt met spreekers en zwijgers, wierd het wêer gunstiger als het zich in den vroegen morgenstond vertoond had. Wij doorwandelde de welgebouwde volkrijke stad, zagen de kerk van binnen, waar wij onder andere bijzonderheden de dood- baaren'4 waarmeede overleedenen ten graave gedraagen zijn, als monumenten tegen de kerkmuuren met de naam van de afgestorvenen getekend, vonden opgehangen. Het schoone orgel'5 trok ook onze aandacht. Dan, dewijl onzen tijd te veel bepaald was om het gemaakte plan voor den dag uit te voeren, konden wij ons hier niet langer ophouden, maarwaaren genoodzaakt onze paarden te gaan zoeken. Te gaan zoeken? O ja! niemand onzer wist den naam of plaats van de herberg waar ze gebleeven waaren. Vladeracken'6 die op zijn muiltjes de stad scheen te doorkruissen, had ons reeds twee maaien zonder paarden ontmoet, en wilde wij de kosten van den omroeper spaaren, waaren wij genoodzaakt, zo als wij ook deeden, om in Den Burg te gaan vraagen waar wij onze paarden 's avonds te vooren gebragt hadden. Met behulp van den ingenieur Conrad'7, met wien het gezelschap vermeerderd was, vonden wij ein delijk De Raad en onze beesten in het Huis van Gemak in de beste order gereed om de reis te vervolgen. Wij reeden de Berger Poort uit langs een laage en gedeeltelijk onder water staande weg. Een groote vlakte van weilanden omringd ook aan deeze zijde de stad. Op den weg naar Bergen vonden wij de overblijfsels van eene Engelsche batterij. De landen allengskens verhoogende, verbeeterde dit ook den weg totdat wij in het dorp arriveerden, 't geen niet groot echter zeer aangenaam gelegen is. Wij vonden hier "Het huis te Berden door een hoog opgaande bos omaeoen, heeft een deftig aanzien". De voorzijde van het huis te Bergen met poort en brug over de gracht. Pentekening door C.W. Bruinvis uit 1897 naar een aquarel van J.A. Crescent, 1804. 14. Bedoeld zijn twee zwartgeschilderde houten lijkbaren die thans nog in de Grote Kerk in het voorportaal onder het orgel te zien zijn. Op de ene draagbaar is geschilderd: Gerrit Wildeman, met zijn sterfjaar 1702. Deze baar is voorzien van kleine schildjes met zijn familiewapen, een zogenaamd sprekend wapen, te weten een wildeman. Gerrit Florisz. Wildeman (1627- 1702), een vermogend reder, was de posthume stichter van het Wildemanshofje of Provenhuis van Wildeman, gebouwd 1714-1717. De doodbaar werd gebruikt voor het dragen van de lijkkisten van de bewoonsters van dit vrouwenhofje. De andere baar is de gildebaar van het St. Lucasgilde uit circa 1760. Op de schilden van deze baar zijn beroepen afgebeeld zoals een beeldhouwer, een kunstschilder, een glazenier en een steenhouwer, die in het genoemde gilde waren verenigd (Rogge, 1990, p. 112). 15. Dit orgel werd voltooid in 1646. De makers waren Galtus en Germer van Hagerbeer, de beroemdste Hollandse orgelbouwers van hun tijd. Het frontont- werp was van Jacob van Campen en Caesar van Everdingen beschilderde de buitenzijde van de luiken. Het orgel werd in 1723-1725 totaal gemoderniseerd door Schnitger (Jongepier, 1987). 16. Gerard Cornelis van Vladeracken (1763-1821) comman deerde in 1787 de Alkmaarse patriotse vrijkorpsen bij Woerden. Hij was onder andere dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen en rentmeester-secretaris van het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche. In 1800 volgde zijn benoeming tot commissaris-generaal van de waterstaat in Noord- Holland. Tijdens de bezetting van Alkmaar door het Britse leger van 3 tot 7 oktober 1799 kreeg hij het op straat aan de stok met de vooraanstaande orangist Hendrik van Stralen (1751-1822), gewezen lid van de Gecommitteerde Raden. Deze behandelde Van Vladeracken zeer onheus, beet hem toe dat hij nimmer meer een voet op de Hondsbossche zou zetten en ver weet hem ook nog dat hij het gemeenlandshuis te Petten op "een malicieuse uhjze" had verlaten. Van Vladeracken was in 1806 genoodzaakt het land te ver laten nadat een omvangrijke verduistering bij het Hoogheem-raadschap van de Hondsbossche aan het licht was gekomen (Nederland's patriciaat 23 (1937), p. 282; Belonje, 1945, p. 141; Vonk, 1801, dl. 2, bijlagen p. 95; Schilstra, 1999, p. 11). 17. Martinus Johannes Conrad (1773-1810) was een jon gere broer van F.W. Conrad. Martinus was in 1794 opzichter bij de bouw van strandhoofden aan de Hondsbossche (zie ook hierna noot 31) en vanaf 1797 extraordinaris ingenieur van de genie. Tijdens de invasie diende hij als luitenant-ingenieur, welke rang hij op 25 april 1799 ontving (Naamregister; Molhuysen dl. 2, kolom 329; De Booy e.a., 1985, pp. 118, 262 noot 64, 294 noot 46).

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 2000 | | pagina 11